ECLI:NL:RBDHA:2021:17068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
NL21.10600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid bij referent

In deze zaak hebben eiseressen, bestaande uit de moeder en drie zussen van referent, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 25 november 2020, en het bezwaar daartegen werd op 7 juni 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 24 september 2021 de zaak behandeld, waarbij de eiseressen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat referent niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid, omdat hij niet in gezinsverband samenleefde met zijn moeder en niet afhankelijk was van haar. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referent en zijn familieleden, en dat de persoonlijke banden niet hecht genoeg zijn om de aanvraag te rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de eiseressen tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10600
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiseres 4] , eiseressen

V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] , [V-nummer 3] en [V-nummer 4]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. B. Kemalli).

Procesverloop

In het besluit van 25 november 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van eiseressen voor verblijf als familie- of gezinslid bij referent [referent] , afgewezen.
In het besluit van 7 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar daartegen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2021 op zitting behandeld. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Referent is geboren op [1965] en heeft de Syrische nationaliteit. Eiseressen zijn de moeder, een meerderjarige zus en de twee minderjarige zussen van referent. Referent is vanuit Syrië naar Jordanië vertrokken, heeft daar enige jaren gewoond en is van daaruit naar Nederland gegaan. Verweerder heeft hun mvv-aanvraag voor verblijf bij referent afgewezen. Volgens verweerder voldoet referent niet aan de voorwaarden voor toepassing van het jongvolwassenenbeleid. Referent is weliswaar 21 jaar oud, maar hij leeft volgens verweerder niet meer met zijn moeder in gezinsverband samen. Ook voorziet referent volgens verweerder in zijn eigen levensonderhoud. Omdat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is, is nodig dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestaat tussen
referent en zijn meerderjarige familieleden, en dat er hechte persoonlijke banden zijn tussen referent en zijn minderjarige zussen. Volgens verweerder zijn beide niet aannemelijk gemaakt.
2. Eiseressen zijn het niet eens met het besluit van verweerder. De rechtbank gaat hierna eerst in op het wettelijk kader in deze zaak, en bespreekt daarna de beroepsgronden die eiseressen naar voren brengen.
Het wettelijk kader
3.1.
Het jongvolwassenenbeleid is neergelegd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc 2000). Uitgangspunt van dat beleid is dat verweerder familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aanneemt tussen een meerderjarig gezinslid en een meerderjarige referent wanneer sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, en tussen een minderjarige broer of zus en een meerderjarige referent indien sprake is van hechte persoonlijke banden.
3.2.
Ten aanzien van jongvolwassenen staat in het beleid dat verweerder familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aanneemt met een ouder, zónder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
a) jongvolwassen is;
b) met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
c) niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
d) geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie.
3.3.
De hierboven in overweging 3.4 genoemde criteria zijn een invulling van de vraag in hoeverre het meerderjarige kind een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) van 9 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4122).
3.4.
In Werkinstructie 2020/16 zijn richtlijnen opgenomen die ook relevant zijn voor de toepassing van het jongvolwassenenbeleid. Over het hierboven genoemde criterium onder b staat in de werkinstructie onder meer dat als de scheiding tussen de jongvolwassene en zijn ouder een vrijwillig karakter heeft, de scheiding anders wordt gewogen dan wanneer die scheiding een gedwongen karakter heeft. Van een gedwongen scheiding is volgens de werkinstructie sprake bij bijvoorbeeld een vluchtsituatie.
De gronden van beroep en het oordeel van de rechtbank
Aanvraag moeder referent: het jongvolwassenenbeleid
EHRM-jurisprudentie
4. Eiseressen voeren over de aanvraag van de moeder van referent aan dat verweerder ten onrechte een te strikte interpretatie van het jongvolwassenenbeleid heeft toegepast. De voorwaarden van dat beleid zijn niet terug te leiden tot de jurisprudentie van het EHRM. Verweerder is volgens eiseressen in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op hun bezwaargrond hierover.
4.1.
De rechtbank volgt eiseressen in hun standpunt dat verweerder in het besluit ten onrechte niet is ingegaan op die bezwaargrond. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat aannemelijk is dat eiseressen door dat gebrek niet in hun belangen zijn geschaad. Verweerder heeft in het verweerschrift namelijk terecht vermeld dat eiseressen niet hebben onderbouwd met welke specifieke jurisprudentie van het EHRM het beleid volgens hen in strijd is. Ook ter zitting hebben zij dat desgevraagd niet gespecificeerd. Verweerder heeft daarom in het verweerschrift kunnen concluderen dat niet aannemelijk is gemaakt dat het beleid een te strikte interpretatie van de EHRM-jurisprudentie is. Verweerder heeft daarbij kunnen wijzen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 22 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:4005, waarin is overwogen dat het jongvolwassenenbeleid in lijn is met de EHRM-jurisprudentie. De beroepsgrond slaagt niet.
Het al dan niet in gezinsverband samenleven
5. Eiseressen brengen over de aanvraag van de moeder van referent naar voren dat verweerder ten onrechte het jongvolwassenenbeleid niet op referent heeft toegepast vanwege het niet in gezinsverband samenleven. Volgens hen was de scheiding tussen hen en referent noodgedwongen. Referent heeft in Nederland een asielvergunning gekregen, waaruit volgt dat hij zich niet veilig in Jordanië als derde land kon vestigen. De scheiding is daarom niet als vrijwillig aan te merken, zodat sprake was een vluchtsituatie zoals genoemd in de Werkinstructie 2020/16 over artikel 8 van het EVRM. Zij wijzen er ook op dat het tijdsverloop sinds de scheiding tussen hen en referent kort is.
5.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat er sprake is van een verbreking van de gezinsband, omdat er geen gedwongen scheiding was tussen referent en eiseressen. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat referent en eiseressen jarenlang in Jordanië hebben gewoond, en dat referent in het gehoor heeft verklaard dat hij uit Jordanië vertrokken is zodat zijn moeder in Nederland de medische zorg kan krijgen die ze nodig heeft. Dat duidt niet op een gedwongen vertrek in de zin van een vluchtsituatie.
5.2.
Anders dan eiseressen betogen, volgt uit de inwilligende asielbeschikking van referent niet dat het vertrek van referent uit Jordanië als een vluchtsituatie moet worden beschouwd. In artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000 staat dat verweerder een asielaanvraag
kanafwijzen als niet-ontvankelijk als een land als een veilig derde land kan worden aangemerkt. Er is dus geen sprake van een verplichtende bepaling. In het asielbesluit van referent is geen melding gemaakt van zijn verblijf in Jordanië. Eiseressen hebben niet onderbouwd dat verweerder desondanks bij het nemen van het asielbesluit heeft beoordeeld of hij de asielaanvraag niet-ontvankelijk zou verklaren vanwege een veilig derde land.
5.3.
Het voorgaande betekent dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat referent niet voldoet aan de in overweging 3.4 genoemde voorwaarde onder b van het jongvolwassenenbeleid. De beroepsgrond slaagt niet.
Voorzien in eigen levensonderhoud
6. Eiseressen voeren over de aanvraag van de moeder van referent aan dat verweerder ten onrechte het jongvolwassenenbeleid niet op referent heeft toegepast vanwege het voorzien in eigen levensonderhoud. Verweerder heeft volgens hen uit de opmerking van
referent dat hij in Jordanië in de bouw en constructie werkte, ten onrechte afgeleid dat hij daarmee in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien. Verweerder heeft volgens hen ten onrechte nauwelijks doorgevraagd naar de duur van het werk, het inkomen en het kostenniveau in Jordanië. Het inkomen van referent was volgens eiseressen onvoldoende om van te leven en was niet stabiel, waardoor niet gezegd kan worden dat hij zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven, het criterium zoals genoemd in de uitspraak van de ABRvS van 23 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2863.
6.1.
Hoewel verweerder het criterium van het zich zelfstandig en moeiteloos kunnen handhaven niet expliciet heeft vermeld in het besluit, heeft hij zich naar het oordeel van de rechtbank wel op het standpunt kunnen stellen dat referent in zijn eigen levensonderhoud voorzag. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat uit de verklaringen van referent geenszins blijkt dat hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk was van eiseressen. Referent heeft namelijk verklaard dat hij en zijn broer zorgden voor het financiële gedeelte van het huishouden van eiseressen. Hieruit volgt dat referent met zijn werk in Jordanië en met de financiële zorg voor eiseressen, een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten. Verweerder heeft dan ook kunnen concluderen dat referent niet voldoet aan de hierboven genoemde voorwaarde onder b dat hij niet in zijn eigen levensonderhoud voorziet.
6.2.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing hoeven achten op referent, en heeft hij de situatie van referent kunnen beoordelen aan de gebruikelijke criteria.
Subsidiair standpunt: meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en hechte persoonlijke banden
7. Subsidiair stellen eiseressen dat er tussen referent en zijn moeder en meerderjarige zus een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestaat, en dat er tussen referent en zijn minderjarige zussen hechte persoonlijke banden zijn. Dat volgt volgens hen al uit de stellingname dat referent voor het inkomen zorgde en daarmee voor zijn moeder en zussen zorgde, waarbij de medische gesteldheid van de moeder en de meerderjarige zus relevant is. Daarnaast is de vraag naar de exclusieve afhankelijkheid niet doorslaggevend bij de beoordeling van de afhankelijkheidsband. Verweerder wijst volgens eiseressen ten onrechte op de niet-onderzochte, theoretische mogelijkheid dat anderen of andere familieleden die niet in de buurt wonen de zorg kunnen bieden.
7.1.
De rechtbank volgt eiseressen hierin niet. Verweerder heeft geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid hoeven aannemen tussen referent en zijn moeder en meerderjarige zus. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat referent niet heeft uitgelegd welke specifieke zorgtaken hij voor hen verrichtte. Ook heeft verweerder erop kunnen wijzen dat niet is gebleken dat referent de enige is die kan zorgen voor zijn moeder en meerderjarige zus. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat alle andere familieleden niet meer in Jordanië wonen, en dat referent eerder heeft verklaard dat ook anderen voor zijn moeder en meerderjarige zus kunnen zorgen. Anders dan eiseressen betogen, heeft verweerder geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de beoordeling van de exclusieve afhankelijkheid, maar verweerder heeft dat wel als zwaarwegend element kunnen betrekken.
7.2.
Over de minderjarige zussen van referent heeft verweerder kunnen aannemen dat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden. Dat referent hen geholpen heeft met school
en huiswerk, heeft verweerder niet hoeven zien als de gebruikelijke omgang tussen broers en zussen overstijgend.
Conclusie van de rechtbank
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseressen geen gelijk krijgen. Vanwege het in overweging4.2 vastgestelde gebrek is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseressen. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende rechtsbijstand, stelt de rechtbank deze kosten vast op € 1.496,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting,
met een waarde van € 748,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 3 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.