Overwegingen
1. Eiser stelt van Myanmarese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
2. Eiser heeft eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 2 december 2010 afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit op 28 juli 2011 ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het hoger beroep in de uitspraak van 29 september 2011 ongegrond verklaard. Het besluit van 2 december 2010 staat hiermee in rechte vast.
3. De eerste aanvraag is afgewezen, omdat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn bevonden. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij uit Myanmar komt en tot de bevolkingsvroeg van de Rohinya’s behoort. Uit een taalanalyse bleek dat eiser geen Rohinya spreekt en eenduidig is te herleiden tot een spraakgemeenschap binnen Bangladesh.
4. Op 30 oktober 2019 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser legt aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag dat hij als Rohinya in het Damdamia Vluchtelingenkamp in Bangladesh heeft verbleven. Dit geloofde verweerder in de eerste procedure niet. Verder laat eiser zien dat hij zich heeft gericht tot het Myanmarese consulaat in een poging om terug te keren. Dit is niet gelukt. De Myanmarese autoriteiten bevestigden dat eiser geen boeddhistische naam heeft en dat als hij uit Myanmar komt hij hierdoor waarschijnlijk nergens is geregistreerd. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag de volgende documenten overgelegd:
- Een brief aan het vluchtelingenkamp in Bangladesh (het vluchtelingenkamp) van 1 april 2019;
- Een bevestiging van verzending van deze brief met priority post;
- Een brief afkomstig uit het vluchtelingenkamp van 11 mei 2019;
- Een brief van de Bengalese ambassade uit 2012;
- Een brief van het Myanmarese consulaat uit 2014;
- Een brief van het Myanmarese consulaat uit 2015.
5. Bureau Documenten heeft de brief van het vluchtelingenkamp onderzocht en kan de authenticiteit ervan niet vaststellen bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal. Eiser maakt volgens verweerder met de ingediende documenten zijn identiteit, nationaliteit en/of herkomst niet aannemelijk. Verweerder vindt daarom dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.1 Verweerder heeft de aanvraag daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Beoordelingskader nieuwe elementen
6. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte de ingediende documenten niet als nieuwe elementen aanmerkt en zijn aanvraag niet-ontvankelijk verklaart. Verweerder gaat niet in op de verwijzing in de zienswijze naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie
L.H.2 Het beoordelingskader uit het arrest is volgens eiser van toepassing in zijn zaak. Eiser vindt dat verweerder de overgelegde documenten niet in lijn met deze uitspraak heeft beoordeeld. Ook vindt eiser de inhoudelijke beoordeling van de documenten door verweerder onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft ten onrechte de overgelegde documenten niet in samenhang beoordeeld.
7. Uit de uitspraak van 10 juni 2021 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) volgt dat artikel 40, tweede lid, van de Procedurerichtlijn eraan in de weg staat dat verweerder een nieuw document, dat ter onderbouwing van een volgend asielverzoek is overgelegd, automatisch als nieuw element of nieuwe bevinding verwerpt op de enkele grond dat de authenticiteit van dat document niet kan worden vastgesteld. Voordat verweerder een asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaart moet verweerder eerst (stap 1) onderzoeken of het document niet in de vorige procedure is betrokken en vervolgens (stap
1. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Zie de uitspraak van het Hof van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478
2) of het de kans aanzienlijk groter maakt dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Hierbij is niet noodzakelijk dat verweerder overtuigd is dat het nieuwe element zal leiden tot inwilliging van de aanvraag. Het Hof heeft in de uitspraak bovendien uitgelegd dat de ontvankelijkheidsbeoordeling een lage drempel kent. Van belang is
of het element in enig verband staat met de vluchtmotievendie de vreemdeling naar voren heeft gebracht. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat slechts wanneer direct duidelijk is dat het element geen enkele steun kan bieden aan het asielrelaas, verweerder een grondige inhoudelijke beoordeling achterwege mag laten en de opvolgende aanvraag zonder verder onderzoek als niet-ontvankelijk mag afwijzen.3
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het arrest L.H., onvoldoende kenbaar gemotiveerd dat de documenten geen nieuwe elementen of bevindingen zijn. Niet in geschil is dat deze documenten in de vorige procedure niet zijn betrokken. Hiermee is stap 1 genomen. Verweerder heeft aan de conclusie dat de documenten geen nieuwe elementen of bevindingen zijn een inhoudelijke beoordeling ten grondslag gelegd. Verweerder vindt namelijk dat de brief van het vluchtelingenkamp en de consulaten geen nieuw element zijn, omdat eiser hiermee zijn identiteit, nationaliteit en/of herkomst niet aantoont. Deze documenten kunnen daarom volgens verweerder niet leiden tot inwilliging van de aanvraag. Ook werpt verweerder tegen dat in de brief van het vluchtelingenkamp tekst wordt herhaald uit de brief aan het vluchtelingenkamp, waardoor aan de inhoud ervan weinig betekenis toekomt. Eiser heeft met deze brief niet aannemelijk gemaakt dat hij tot de Rohinya behoort. De beoordeling van verweerder gaat hiermee naar het oordeel van de rechtbank verder dan de vaststelling of de documenten moeten worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen. Verweerder heeft beoordeeld of deze documenten moeten leiden tot inwilliging van de aanvraag en niet de getoetst of ze in enig verband staan met de vluchtmotieven. Een dergelijke inhoudelijke waardering kan verweerder echter niet ten grondslag leggen aan de beslissing om een opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder heeft stap 2 van de beoordeling hiermee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt.
9. Verder stelt eiser dat verweerder ten aanzien van het onderzoek door Bureau Documenten niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Op basis van het onderzoeksrapport kan niet beoordeeld kan worden of Bureau Documenten zorgvuldig onderzoek heeft gedaan, omdat de conclusie niet gemotiveerd wordt. Ook zijn de stempels en het verzendbewijs ten onrechte niet op echtheid onderzocht en betrokken bij de inhoudelijke beoordeling van de brief van het vluchtelingenkamp. Als blijkt dat de brief uit het vluchtelingenkamp is verstuurd, moet volgens eiser worden uitgegaan van de juistheid van de inhoud van de brief.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten een deskundigenadvies, waar verweerder in beginsel van uit mag gaan. Wel moet verweerder zich, indien hij een dergelijk advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de vergewisplicht van verweerder met zich brengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten
tot zijn conclusies is gekomen. In dat geval kan verweerder niet volstaan met verwijzen naar de conclusie neergelegd in de verklaring van onderzoek. Ook kan verweerder niet volstaan met het aanbieden van de onderliggende stukken ter controle aan de rechterbank. De vergewisplicht rust namelijk op verweerder en niet op de rechter. 4
11. De rechtbank stelt vast dat uit de resultaten van het onderzoek niet duidelijk is hoe Bureau Documenten tot de conclusie is gekomen dat de brief van het vluchtelingenkamp niet op echtheid kan worden onderzocht. Eiser heeft verweerder hier in de zienswijze op gewezen. Verweerder heeft hier in het bestreden besluit niet op gereageerd. Dit is een motiveringsgebrek. Verweerder heeft echter op zitting voldoende toegelicht hoe Bureau Documenten tot zijn oordeel is gekomen. Ook heeft verweerder voldoende toegelicht
waarom het verzendbewijs niet is onderzocht. Uit de omstandigheid dat de brief is verstuurd kunnen namelijk geen conclusies worden getrokken over de juistheid van de inhoud van de brief. Verweerder heeft hiermee voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. De rechtbank passeert dit gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is niet gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
12. Eiser heeft met zijn vriendin een kind. De vriendin en het kind hebben beiden een verblijfsrecht in Nederland. Eiser heeft het verblijfsdocument van zijn vriendin en kind overgelegd. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft getoetst aan de belangen van het kind en artikel 8 van het EVRM. Op grond van het arrest L.H. mag verweerder volgens eiser bij het beoordelen van documenten geen onderscheid maken tussen een eerste en opvolgende aanvraag. Verweerder had daarom ambtshalve moeten beoordelen of eiser op grond van artikel 8 van het EVRM een verblijfsrecht toekomt en de belangen van zijn kind expliciet mee moeten wegen.
13. De rechtbank stelt vast dat eiser het verblijfsdocument van zijn kind heeft overgelegd. Eiser heeft echter de belangen van zijn kind niet nader geconcretiseerd en niet gemotiveerd op welke wijze verweerder deze had moeten betrekken bij de beoordeling. Voor zover eiser een beroep doet op artikel 8 van het EVRM dient eiser hiervoor een aparte aanvraag in te dienen. Op grond van het arrest L.H. mag verweerder documenten overgelegd bij een opvolgende asielaanvraag niet op een andere wijze beoordelen dan documenten overgelegd bij een eerste asielaanvraag. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat gelet op het arrest L.H. verweerder door het overleggen van het verblijfsdocument van zijn kind ook ambtshalve had moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM, zoals bij een eerste asielaanvraag.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal nader onderzoek moeten verrichten naar de ingebrachte stukken, deze met inachtneming van deze uitspraak moeten beoordelen en opnieuw op de opvolgende aanvraag van eiser moeten beslissen.
15. Het beroep is gegrond.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).