ECLI:NL:RBDHA:2021:16973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Myanmarese nationaliteit met nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Myanmarese nationaliteit, had een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, nadat zijn eerdere aanvraag in 2010 was afgewezen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de nieuwe aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens verweerder geen nieuwe elementen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Eiser betwistte deze beslissing en stelde dat de ingediende documenten wel degelijk nieuwe elementen bevatten die zijn identiteit en herkomst konden onderbouwen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de ingediende documenten geen nieuwe elementen waren. De rechtbank stelde vast dat de documenten niet in de vorige procedure waren betrokken en dat verweerder niet had aangetoond dat deze documenten geen steun konden bieden aan het asielrelaas van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op de aanvraag, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.496,- werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van nieuwe documenten in asielprocedures en de vergewisplicht van de overheid bij het afhandelen van asielaanvragen. De rechtbank volgde eiser in zijn standpunt dat verweerder de overgelegde documenten niet op de juiste wijze had beoordeeld en dat de belangen van zijn kind onvoldoende waren meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17070
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.17071, op 19 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Ghosh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Myanmarese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
2. Eiser heeft eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 2 december 2010 afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit op 28 juli 2011 ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het hoger beroep in de uitspraak van 29 september 2011 ongegrond verklaard. Het besluit van 2 december 2010 staat hiermee in rechte vast.
De eerste aanvraag
3. De eerste aanvraag is afgewezen, omdat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn bevonden. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij uit Myanmar komt en tot de bevolkingsvroeg van de Rohinya’s behoort. Uit een taalanalyse bleek dat eiser geen Rohinya spreekt en eenduidig is te herleiden tot een spraakgemeenschap binnen Bangladesh.
De opvolgende aanvraag
4. Op 30 oktober 2019 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser legt aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag dat hij als Rohinya in het Damdamia Vluchtelingenkamp in Bangladesh heeft verbleven. Dit geloofde verweerder in de eerste procedure niet. Verder laat eiser zien dat hij zich heeft gericht tot het Myanmarese consulaat in een poging om terug te keren. Dit is niet gelukt. De Myanmarese autoriteiten bevestigden dat eiser geen boeddhistische naam heeft en dat als hij uit Myanmar komt hij hierdoor waarschijnlijk nergens is geregistreerd. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag de volgende documenten overgelegd:
  • Een brief aan het vluchtelingenkamp in Bangladesh (het vluchtelingenkamp) van 1 april 2019;
  • Een bevestiging van verzending van deze brief met priority post;
  • Een brief afkomstig uit het vluchtelingenkamp van 11 mei 2019;
  • Een brief van de Bengalese ambassade uit 2012;
  • Een brief van het Myanmarese consulaat uit 2014;
  • Een brief van het Myanmarese consulaat uit 2015.
Het bestreden besluit
5. Bureau Documenten heeft de brief van het vluchtelingenkamp onderzocht en kan de authenticiteit ervan niet vaststellen bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal. Eiser maakt volgens verweerder met de ingediende documenten zijn identiteit, nationaliteit en/of herkomst niet aannemelijk. Verweerder vindt daarom dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.1 Verweerder heeft de aanvraag daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Beoordelingskader nieuwe elementen
6. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte de ingediende documenten niet als nieuwe elementen aanmerkt en zijn aanvraag niet-ontvankelijk verklaart. Verweerder gaat niet in op de verwijzing in de zienswijze naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie
L.H.2 Het beoordelingskader uit het arrest is volgens eiser van toepassing in zijn zaak. Eiser vindt dat verweerder de overgelegde documenten niet in lijn met deze uitspraak heeft beoordeeld. Ook vindt eiser de inhoudelijke beoordeling van de documenten door verweerder onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft ten onrechte de overgelegde documenten niet in samenhang beoordeeld.
7. Uit de uitspraak van 10 juni 2021 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) volgt dat artikel 40, tweede lid, van de Procedurerichtlijn eraan in de weg staat dat verweerder een nieuw document, dat ter onderbouwing van een volgend asielverzoek is overgelegd, automatisch als nieuw element of nieuwe bevinding verwerpt op de enkele grond dat de authenticiteit van dat document niet kan worden vastgesteld. Voordat verweerder een asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaart moet verweerder eerst (stap 1) onderzoeken of het document niet in de vorige procedure is betrokken en vervolgens (stap
1. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Zie de uitspraak van het Hof van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478
2) of het de kans aanzienlijk groter maakt dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Hierbij is niet noodzakelijk dat verweerder overtuigd is dat het nieuwe element zal leiden tot inwilliging van de aanvraag. Het Hof heeft in de uitspraak bovendien uitgelegd dat de ontvankelijkheidsbeoordeling een lage drempel kent. Van belang is
of het element in enig verband staat met de vluchtmotievendie de vreemdeling naar voren heeft gebracht. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat slechts wanneer direct duidelijk is dat het element geen enkele steun kan bieden aan het asielrelaas, verweerder een grondige inhoudelijke beoordeling achterwege mag laten en de opvolgende aanvraag zonder verder onderzoek als niet-ontvankelijk mag afwijzen.3
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het arrest L.H., onvoldoende kenbaar gemotiveerd dat de documenten geen nieuwe elementen of bevindingen zijn. Niet in geschil is dat deze documenten in de vorige procedure niet zijn betrokken. Hiermee is stap 1 genomen. Verweerder heeft aan de conclusie dat de documenten geen nieuwe elementen of bevindingen zijn een inhoudelijke beoordeling ten grondslag gelegd. Verweerder vindt namelijk dat de brief van het vluchtelingenkamp en de consulaten geen nieuw element zijn, omdat eiser hiermee zijn identiteit, nationaliteit en/of herkomst niet aantoont. Deze documenten kunnen daarom volgens verweerder niet leiden tot inwilliging van de aanvraag. Ook werpt verweerder tegen dat in de brief van het vluchtelingenkamp tekst wordt herhaald uit de brief aan het vluchtelingenkamp, waardoor aan de inhoud ervan weinig betekenis toekomt. Eiser heeft met deze brief niet aannemelijk gemaakt dat hij tot de Rohinya behoort. De beoordeling van verweerder gaat hiermee naar het oordeel van de rechtbank verder dan de vaststelling of de documenten moeten worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen. Verweerder heeft beoordeeld of deze documenten moeten leiden tot inwilliging van de aanvraag en niet de getoetst of ze in enig verband staan met de vluchtmotieven. Een dergelijke inhoudelijke waardering kan verweerder echter niet ten grondslag leggen aan de beslissing om een opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder heeft stap 2 van de beoordeling hiermee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt.
Vergewisplicht
9. Verder stelt eiser dat verweerder ten aanzien van het onderzoek door Bureau Documenten niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Op basis van het onderzoeksrapport kan niet beoordeeld kan worden of Bureau Documenten zorgvuldig onderzoek heeft gedaan, omdat de conclusie niet gemotiveerd wordt. Ook zijn de stempels en het verzendbewijs ten onrechte niet op echtheid onderzocht en betrokken bij de inhoudelijke beoordeling van de brief van het vluchtelingenkamp. Als blijkt dat de brief uit het vluchtelingenkamp is verstuurd, moet volgens eiser worden uitgegaan van de juistheid van de inhoud van de brief.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten een deskundigenadvies, waar verweerder in beginsel van uit mag gaan. Wel moet verweerder zich, indien hij een dergelijk advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de vergewisplicht van verweerder met zich brengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten
3 Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 juli 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:6993) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 30 september 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:10885)
tot zijn conclusies is gekomen. In dat geval kan verweerder niet volstaan met verwijzen naar de conclusie neergelegd in de verklaring van onderzoek. Ook kan verweerder niet volstaan met het aanbieden van de onderliggende stukken ter controle aan de rechterbank. De vergewisplicht rust namelijk op verweerder en niet op de rechter. 4
11. De rechtbank stelt vast dat uit de resultaten van het onderzoek niet duidelijk is hoe Bureau Documenten tot de conclusie is gekomen dat de brief van het vluchtelingenkamp niet op echtheid kan worden onderzocht. Eiser heeft verweerder hier in de zienswijze op gewezen. Verweerder heeft hier in het bestreden besluit niet op gereageerd. Dit is een motiveringsgebrek. Verweerder heeft echter op zitting voldoende toegelicht hoe Bureau Documenten tot zijn oordeel is gekomen. Ook heeft verweerder voldoende toegelicht
waarom het verzendbewijs niet is onderzocht. Uit de omstandigheid dat de brief is verstuurd kunnen namelijk geen conclusies worden getrokken over de juistheid van de inhoud van de brief. Verweerder heeft hiermee voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. De rechtbank passeert dit gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is niet gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
Belang van het kind
12. Eiser heeft met zijn vriendin een kind. De vriendin en het kind hebben beiden een verblijfsrecht in Nederland. Eiser heeft het verblijfsdocument van zijn vriendin en kind overgelegd. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft getoetst aan de belangen van het kind en artikel 8 van het EVRM. Op grond van het arrest L.H. mag verweerder volgens eiser bij het beoordelen van documenten geen onderscheid maken tussen een eerste en opvolgende aanvraag. Verweerder had daarom ambtshalve moeten beoordelen of eiser op grond van artikel 8 van het EVRM een verblijfsrecht toekomt en de belangen van zijn kind expliciet mee moeten wegen.
13. De rechtbank stelt vast dat eiser het verblijfsdocument van zijn kind heeft overgelegd. Eiser heeft echter de belangen van zijn kind niet nader geconcretiseerd en niet gemotiveerd op welke wijze verweerder deze had moeten betrekken bij de beoordeling. Voor zover eiser een beroep doet op artikel 8 van het EVRM dient eiser hiervoor een aparte aanvraag in te dienen. Op grond van het arrest L.H. mag verweerder documenten overgelegd bij een opvolgende asielaanvraag niet op een andere wijze beoordelen dan documenten overgelegd bij een eerste asielaanvraag. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat gelet op het arrest L.H. verweerder door het overleggen van het verblijfsdocument van zijn kind ook ambtshalve had moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM, zoals bij een eerste asielaanvraag.
Conclusie
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal nader onderzoek moeten verrichten naar de ingebrachte stukken, deze met inachtneming van deze uitspraak moeten beoordelen en opnieuw op de opvolgende aanvraag van eiser moeten beslissen.
15. Het beroep is gegrond.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van €1.496,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
29 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. C. Karman R.G.A. Beijen
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.