ECLI:NL:RBDHA:2021:10885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.7763 en NL21.7765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Cambodjaanse nationaliteit en niet-ontvankelijkheid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben twee Cambodjaanse vrouwen, eiseressen, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 september 2021, waarbij de eiseressen werden bijgestaan door hun gemachtigden en een tolk. De eiseres, geboren in 1974, heeft eerder asiel aangevraagd, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat haar verklaringen over haar lidmaatschap van de Cambodia National Rescue Party (CNRP) niet geloofwaardig werden geacht. Op 14 april 2021 dienden eiseressen opvolgende asielaanvragen in, waarbij zij dezelfde vluchtmotieven aanvoerden als in hun eerdere aanvragen. De staatssecretaris verwierp deze aanvragen, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die de aanvragen konden onderbouwen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had overwogen dat de in kopie overgelegde oproep niet als aanvullend bewijs kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris gebrekkig had gemotiveerd dat er geen sprake was van nieuwe elementen en dat de bestreden besluiten onzorgvuldig waren voorbereid. De rechtbank vernietigde de besluiten van de staatssecretaris en droeg hem op om opnieuw te beslissen op de asielaanvragen van eiseressen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseressen, die op € 1.496,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.7763 en NL21.7765

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[ Naam 1], eiseres,

[Naam 2], eiseres 2,
hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen
v-nummers: [nummer] en [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 14 mei 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Ook is tegen eiseres een inreisverbod van twee jaren uitgevaardigd.

Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL21.7764 en NL21.7766, op 3 september 2021 op zitting behandeld. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Phem-Has. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1974. Haar dochter, eiseres 2, is geboren op [geboortedatum 2] 2003. Beiden hebben de Cambodjaanse nationaliteit. Eiseressen hebben eerder, ieder afzonderlijk, een asielaanvraag ingediend. Eiseres 2 heeft geen eigen asielrelaas. Haar aanvraag is afhankelijk van die van eiseres. Aan haar asielaanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij lid is van de Cambodia National Rescue Party (CNRP), waardoor zij gezocht wordt door de Cambodjaanse autoriteiten.
2. Bij besluiten van 19 juli 2019 heeft verweerder de aanvragen van eiseressen afgewezen. Hierbij heeft verweerder overwogen dat de verklaringen van eiseres over haar lidmaatschap van de CNRP en de problemen die zij daardoor stelt te hebben ondervonden, niet geloofwaardig zijn. De daartegen ingestelde beroepen zijn bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 28 oktober 2019 ongegrond verklaard. [1] Deze uitspraak is in hoger beroep door de Afdeling [2] bevestigd. [3] De besluiten van 19 juli 2019 staan daarmee vast.
2. Op 14 april 2021 hebben eiseressen opvolgende asielaanvragen ingediend. Hieraan leggen zij hetzelfde vluchtrelaas ten grondslag als in de eerste procedure. Ter ondersteuning hiervan heeft eiseres een kopie overgelegd van een oproep, in de bijgevoegde Engelse vertaling aangeduid als
Conveyance Note, van 6 november 2020, afkomstig van de
Prosecutor of Phnom Penh Municipal Court [4] (hierna: de oproep). De oproep bevat een genummerde lijst met namen van 68 personen, waaronder (op plaats 41) de naam die overeenkomt met de naam van eiseres. Het origineel van deze oproep is volgens eiseres aan haar zoon in Cambodja getoond maar niet aan hem afgegeven.
3. Ook heeft eiseres recente Engelstalige nieuwsberichten overgelegd over de arrestatie en vervolging van CNRP-leden in Cambodja vanwege de beschuldiging van (onder meer) verraad.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de opvolgende aanvragen van eiseressen niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen. [5] Verweerder heeft hierbij overwogen dat de oproep niet in origineel is overgelegd, waardoor die niet op authenticiteit kan worden onderzocht, zodat reeds daarom niet van een relevant nieuw feit kan worden gesproken. Daarnaast stelt verweerder dat uit de oproep niet blijkt dat het om eiseres gaat en de nieuwsberichten algemeen van aard zijn. In rechte is al vastgesteld dat eiseres niet geloofwaardig heeft verklaard over haar betrokkenheid bij de CNRP en de problemen die zij daardoor heeft ondervonden. De bij de opvolgende aanvraag overgelegde gegevens leiden volgens verweerder niet tot een ander oordeel.
4. Op wat eiseressen daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit de uitspraak van 10 juni 2021 inzake L.H. tegen Nederland [6] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) volgt dat artikel 40, tweede lid, van de Procedurerichtlijn [7] eraan in de weg staat dat verweerder een nieuw document dat ter onderbouwing van een volgend asielverzoek is overgelegd automatisch als nieuw element of nieuwe bevinding verwerpt op de enkele grond dat de authenticiteit van dat document niet kan worden vastgesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in de bestreden besluiten, zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend, ten onrechte heeft overwogen dat de in kopie overgelegde oproep reeds om die reden niet als aanvullend bewijs kan worden aangemerkt. De bestreden besluiten lijden daarom aan een motiveringsgebrek.
6. Verweerder heeft ter zitting, onder verwijzing naar de desbetreffende overwegingen in de bestreden besluiten, overwogen dat ook een inhoudelijke beoordeling van de bij de opvolgende aanvragen overlegde stukken niet tot de conclusie leidt dat sprake is van een nieuwe elementen of bevindingen. De rechtbank ziet zich daarmee voor de vraag gesteld of verweerder de aanvragen van eiseressen, ondanks het onder 5 geconstateerde motiveringsgebrek, toch op juiste gronden en zonder het verrichten van nader onderzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij overweegt daarover als volgt.
7. Uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van het Hof volgt dat de beoordeling of sprake is van een nieuw element plaatsvindt in twee stappen. In de eerste plaats (stap 1) dient verweerder te onderzoeken of het element niet al bij de beoordeling van de eerdere aanvraag is betrokken. Tussen partijen is niet in geschil dat dit niet het geval is. Aan dit eerste vereiste is daarom voldaan.
8. Vervolgens (stap 2) dient verweerder na te gaan of het element in relatie staat tot het asielrelaas en wel zodanig dat, in de bewoordingen van artikel 40, derde lid, van de Procedurerichtlijn, het de kans aanzienlijk groter maakt dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Daarvoor is volgens het Hof niet vereist dat verweerder er op voorhand van overtuigd is dat het element alsnog tot inwilliging van het asielverzoek moet leiden. [8] Van belang is of het element in enig verband staat met de vluchtmotieven die de vreemdeling naar voren heeft gebracht. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat slechts wanneer aanstonds duidelijk is dat het element geen enkele steun kan bieden aan het asielrelaas, verweerder een inhoudelijke beoordeling achterwege mag laten en de opvolgende aanvraag zonder verder onderzoek als niet-ontvankelijk mag afwijzen. [9] Andersom geldt dat, als niet aanstonds blijkt dat het nieuw ingebrachte element elke relevantie voor het asielrelaas ontbeert, verweerder gehouden is daarnaar een grondig onderzoek te verrichten om vast te stellen of de vreemdeling niet alsnog voor internationale bescherming in aanmerking komt. Het stadium waarin de opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard is in dat geval gepasseerd.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de oproep die eiseres heeft overgelegd geen enkele betekenis kan hebben voor de beoordeling van haar asielrelaas. De naam die daarin voorkomt is weliswaar gelijk aan de naam van eiseres, maar daarmee is volgens verweerder niet gezegd dat deze ook op eiseres betrekking heeft. Daarnaast vermeldt de oproep niet waarom de namen daarop vermeld staan waardoor - zo begrijpt de rechtbank verweerders stelling - het document ook in dat opzicht niet kan bijdragen aan het bewijs dat eiseres vanwege haar betrokkenheid bij de CNRP in de problemen is geraakt.
10. In het licht van wat hiervoor onder 8 is overwogen volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat ook zonder nader onderzoek vaststaat dat de oproep die eiseres heeft overgelegd geen nieuw element oplevert. De rechtbank neemt hierbij allereerst in aanmerking dat verweerder in de eerdere asielprocedure de identiteit, de nationaliteit en de herkomst van eiseres geloofwaardig heeft geacht. Nu niet in geschil is dat de naam op plaats 41 in de oproep overeenkomt met de naam van eiseres, kan naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand worden uitgesloten dat met die naam eiseres wordt bedoeld.
11. Verder kan aan verweerder worden toegegeven dat uit de oproep niet blijkt waarover deze precies gaat, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank ook niet vereist om aan het document enige relevantie toe te kennen voor het asielrelaas van eiseres. De rechtbank wijst er in dat verband op dat de grenzen van de bewijslast voor een asielzoeker niet verder strekken dan wat in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. [10] Verweerder heeft, in het verlengde daarvan, geen onderzoek verricht naar de oproep, waardoor in zijn beoordeling ook niet de vraag is betrokken of de wijze waarop eiseres middels dat document stelt te zijn gedagvaard al dan niet kenmerkend is voor de manier waarop aanhangers van de CNRP in Cambodja voor het gerecht plegen te worden gedaagd. Indien dat zo is valt niet in te zien dat van eiseres zou mogen worden gevergd dat zij nog meer bewijs presenteert van de door haar gestelde problemen. Het voorgaande geldt temeer, nu eiseres ter onderbouwing van haar opvolgende aanvraag ook enkele nieuwsberichten heeft overgelegd waarin melding wordt gemaakt van de strafrechtelijke vervolging van tientallen (vermeende) politieke tegenstanders van het Cambodjaanse regime voor de rechtbank in Phnom Penh, terwijl de datum die op de overgelegde oproep staat vermeld (6 november 2020) is gelegen in de periode waarop die vervolging - afgaande op deze berichtgeving - zijn beslag heeft gekregen. [11] Dat de oproep, zoals eiseres heeft gesteld, betrekking heeft op de beschuldiging van onder meer verraad als gevolg van haar banden met de CNRP kan daarom, in het licht van al deze omstandigheden, naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand worden uitgesloten. Daaraan doet niet af dat het asielrelaas van eiseres, waar het betreft het gestelde lidmaatschap van de CNRP en de daaruit voortgekomen problemen in Cambodja, in de vorige procedure ongeloofwaardig is bevonden vanwege de legale uitreis van eiseres en de wisselende verklaringen over haar komst naar Nederland. Deze aspecten van het relaas komen immers in een ander licht te staan als uit nader onderzoek zou blijken dat eiseres in haar land van herkomst inderdaad bloot is gesteld aan vervolging om de door haar opgegeven redenen. Het ligt op de weg van verweerder om dit onderzoek alsnog te verrichten teneinde daarover duidelijkheid te verkrijgen. Ook zal verweerder eiseressen nader moeten horen over de vraag hoe zij aan de oproep zijn gekomen en over hun eventuele bekendheid met nadere informatie over de tegen eiseres ingestelde strafvervolging in Cambodja.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder gebrekkig gemotiveerd dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Ook zijn de bestreden besluiten onzorgvuldig voorbereid. Verweerder heeft de aanvragen van eiseressen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Voor eiseres geldt verder dat verweerder bij het aan haar gerichte bestreden besluit ten onrechte een inreisverbod heeft uitgevaardigd.
13. De beroepen zijn gegrond. Wat eiseressen verder hebben aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. [12] De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal nader onderzoek moeten verrichten naar de ingebrachte stukken en, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen, opnieuw op de opvolgende aanvragen van eiseressen moeten beslissen.
14. Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig in twee samenhangende zaken verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt de bestreden besluiten;
 draagt verweerder op om nieuw besluiten op de asielaanvragen van eiseressen te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.496,- (veertienhonderdzesennegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL19.19156 en NL19.19157, ECLI:NL:RBDHA:2019:12132
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Uitspraak van 8 april 2020 (201908502/1/V2).
4.De rechtbank begrijpt: de Openbare Aanklager van de Gemeentelijke Rechtbank in Phnom Penh.
5.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
6.ECLI:EU:C:2021:478.
7.Richtlijn EU 2013/32.
8.Punt 62 van de uitspraak van het hof van 10 juni 2021.
9.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch (MK), van 7 juli 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:6993
10.Werkinstructie 2014/10, paragraaf 2.1, waarin ook wordt verwezen naar de uitspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 17 juli 2008 in de zaak NA tegen het Verenigd Koninkrijk.
11.Zie bijvoorbeeld het bericht ‘Cambodia Court Defers Opposition Treason Trial to 2021, East Asia Pacific, 27 november 2020.
12.Algemene wet bestuursrecht.