ECLI:NL:RBDHA:2021:16968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.13462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Colombiaanse eiser afgewezen door Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, rechtbank vernietigt besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Colombiaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De eiser stelde dat hij getuige was geweest van een moord door leden van een gewapende groep en dat hij bedreigd was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrees van de eiser voor vervolging ongeloofwaardig was. De rechtbank wees op de noodzaak voor de Staatssecretaris om externe geloofwaardigheidsindicatoren te betrekken bij de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank gaf de Staatssecretaris een termijn van zes weken om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere gebreken in de beoordeling hersteld moeten worden. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13462
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Volckmann), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Colombiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij getuige is geweest van een moord die is uitgevoerd door leden van de [naam] ( [naam] ). De schutter die lid was van de [naam] heeft op dat moment eiser bedreigd en de dag daarna zijn drie onbekende mannen bij de woning van eiser langs geweest. Eiser was op dat moment niet thuis, maar zijn moeder wel. De mannen hebben aan de moeder van eiser naar eiser gevraagd. Zes dagen nadat eiser getuige was van de moord is eiser in zijn auto beschoten. Eiser heeft daarop besloten om Colombia te verlaten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en
het zijn van een doelwit van de [naam] .
4. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht de door eiser gestelde problemen met de [naam] niet geloofwaardig. Verweerder werpt in dit kader aan eiser tegen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de executie. Verder acht verweerder de verklaringen van eiser over zijn vrees voor de [naam] ongerijmd. Verweerder werpt eiser verder tegen dat niet is aangetoond dat de mannen die eiser hebben bezocht tot de [naam] behoorden en dat zij eiser hebben bedreigd. De verklaringen van eiser over het informeren door zijn echtgenote bij ouders van schoolkinderen acht verweerder vaag en summier. De verklaringen van eiser over de beschieting maken niet aannemelijk dat deze mannen behoorden tot de [naam] . Ook heeft eiser pas enkele dagen later aangifte gedaan. Voor zover al van de juistheid van de inhoud van het politierapport wordt uitgegaan dan volgt hieruit niet dat eiser problemen heeft met de [naam] . Verweerder werpt verder aan eiser tegen dat hij niet onverwijld asiel heeft aangevraagd na zijn aankomst in Europa. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen.
5. Eiser voert – samengevat – aan dat hij zijn relaas wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft een politierapport overgelegd waaruit blijkt dat de bedreigingen door de [naam] aan eiser zijn onderzocht en ook zijn bevestigd door de politie. Eiser heeft ook tijdens het nader gehoor verklaard dat hij naar het politiestation is gegaan, daar alles heeft verteld en dat de politie de relatie heeft gelegd tussen de schutter en de bedreigingen en de [naam] . Op verweerder rust een zwaardere motiveringsplicht omdat verweerder een deel van het politierapport en de daarin genoemde incidenten aannemelijk acht. Eiser voert verder aan dat verweerder niet heeft getoetst aan de externe geloofwaardigheidsindicatoren van Werkinstructie 2014/10.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de gestelde problemen met de [naam] en de daaruit voortvloeiden vrees van eiser ongeloofwaardig heeft geacht.
6.1
Eiser heeft verklaard dat hij getuige is geweest van een executie uitgevoerd door de [naam] op 18 februari 2020 en dat er daags daarna drie mannen bij hem thuis naar hem hebben gevraagd. Verweerder volgt eiser in deze verklaringen. Vervolgens is eiser zes dagen later in zijn auto beschoten. Ook dit onderdeel van het asielrelaas wordt door verweerder gevolgd. Verweerder hecht in dit verband waarde aan het politierapport van 11 september 2020 en eisers verklaringen over de aanslag op hem. Verweerder gelooft echter niet het door eiser en de politie gelegde verband tussen de gebeurtenissen en de [naam] .
6.2
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het politierapport van 11 september 2020 blijkt dat de politie een verband legt tussen de bedreiging aan het adres van eiser, de beschieting en de [naam] . In het rapport staat immers dat het gelukt is om de bedreigingen aan het adres van eiser na te trekken en naderhand de aanslag op hem. Verder staat er dat eiser op weg naar huis werd beschoten toen hij door onbekende zwaarbewapende lieden op motorfietsen die korte-afstandswapen bij zich droegen, die uitsluitend door de strijdkrachten worden gebruikt, blijkbaar eenheden die horen bij de illegale “ [naam] , [naam] ”. Zonder kenbare motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien dat er geen verband is met de expliciet genoemde [naam] . Vooral nu in het
politierapport staat dat het gelukt is om de bedreigingen en de aanslag na te trekken. Evenmin heeft verweerder gemotiveerd waarom hij in dit verband geen belang hecht aan het feit dat de verdachte van het schietincident is opgepakt.
6.3
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet aannemelijk is dat eiser wel en zijn echtgenote kennelijk niet in de belangstelling van de [naam] staat. Nog daargelaten dat dit laatste een aanname van verweerder betreft. Eiser heeft in de zienswijze weliswaar gesteld dat zijn echtgenote “bij de executie aanwezig was”, maar hij heeft niet verklaard dat zij de executie zelf heeft waargenomen. Uit het asielrelaas van eiser blijkt dat zijn echtgenote na het horen van de schoten uit de school naar buiten is gekomen om eiser te helpen. De conclusie van verweerder dat de echtgenote van eiser over dezelfde informatie beschikt als eiser is dus ook een aanname die die niet in lijn is met de verklaringen van eiser zelf. Bovendien is de echtgenote van eiser na het incident verhuisd en werkt zij niet langer op de school. Verweerder heeft deze voorzorgsmaatregelen niet kenbaar meegewogen. Dit kunnen immers redenen zijn waarom de echtgenote van eiser niet heeft gemerkt dat ook zij in de belangstelling staat van de [naam] .
6.4
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het geval van eiser niet heeft kunnen afzien van het betrekken van externe geloofwaardigheidsindicatoren in zijn beoordeling.1 Verweerder heeft de door eiser bestreden tegenwerpingen niet gerelateerd aan objectieve bronnen en/of de ervaringen die verweerder heeft met vergelijkbare asielrelazen. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat verweerder wel het schietincident en de inhoud van het politierapport gedeeltelijk geloofwaardig heeft geacht.
6.5
De rechtbank is verder van oordeel dat het standpunt van verweerder dat eiser op bepaalde punten vermeende tegenstrijdige of ongerijmde verklaringen heeft afgelegd en niet onverwijld asiel heeft aangevraagd in het licht van bovenstaande gebreken, zonder nadere weging, onvoldoende is om het besluit te kunnen dragen.
7. Verweerder heeft gelet op het voorgaande de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Nu verweerder niet ter zitting aanwezig om vragen van de rechtbank te beantwoorden zal een bestuurlijke lus, naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden omdat onduidelijk is of en zo ja in hoeverre de vastgestelde gebreken al dan niet door middel van nader onderzoek hersteld kunnen worden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).
1. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1499.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.