ECLI:NL:RBDHA:2021:16877
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V. Senczuk, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag op 3 november 2021 buiten behandeling had gesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. G. Cambier.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres met onbekende bestemming is vertrokken, wat blijkt uit informatie van het COA en de korpschef AVIM Midden-Nederland. De rechtbank oordeelt dat, gezien deze omstandigheden, eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie die stelt dat als iemand met onbekende bestemming vertrekt, het beroep in beginsel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank heeft ook het betoog van eiseres verworpen dat zij nog procesbelang zou hebben vanwege het inreisverbod. Aangezien eiseres haar aanvraag niet heeft afgewacht en met onbekende bestemming is vertrokken, heeft de rechtbank geoordeeld dat de buiten behandeling stelling van de aanvraag terecht was. De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkheid van het beroep zich ook uitstrekt tot het inreisverbod, waardoor er geen ruimte is voor een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.