ECLI:NL:RBDHA:2021:16869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.6770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Gambiaanse eiser, geboren in 2003. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet als vluchteling kon worden aangemerkt, omdat hij niet kon aantonen dat hij persoonlijke feiten en omstandigheden had die hem blootstelden aan vervolging in Gambia. De rechtbank stelde vast dat de situatie in Gambia niet zodanig was dat asielzoekers uit dit land zonder meer als vluchteling konden worden beschouwd. De eiser had weliswaar ingrijpende incidenten genoemd, zoals gedwongen wietteelt en mishandelingen, maar deze waren niet te herleiden tot de vervolgingsgronden van het Vluchtelingenverdrag. Bovendien had de eiser geen bescherming gevraagd aan de Gambiaanse autoriteiten, wat zijn claim verder ondermijnde.

Daarnaast had de eiser ook een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning, maar ook deze werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een verblijfsvergunning op humanitaire gronden rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het kader van het privéleven in het nadeel van de eiser uitviel, omdat hij pas sinds augustus 2019 in Nederland verbleef en zijn banden met Gambia sterker waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg in zijn verzoek om een verblijfsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6770
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 2003, van Gambiaanse nationaliteit,eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Ross), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Met het besluit van 8 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder:
  • de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond;1
  • geen regulier vergunning voor bepaalde tijd verleend;2
  • geen uitstel van vertrek verleend;3
  • een bestuurlijke dwangsom toegekend van € 1.442,-. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Ook heeft eiser aanvankelijk beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder.4 Eiser heeft dit beroep, nadat het bestreden besluit was genomen, ingetrokken met een verzoek om veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Verweerder heeft kenbaar gemaakt bereid te zijn de proceskosten tot een bedrag van € 267,- te vergoeden, omdat volgens verweerder de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is. Hier heeft eiser zich bij neergelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2021. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde en pleegvader [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was tolk in de Gambiaanse taal E. Koné aanwezig.
1. Als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw j.o. artikel 3.6, eerste lid, of 3.6ba, eerste lid Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Op grond van artikel 64 Vw.
4 Kenmerk 20.10840

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft tegen de vreemdelingenpolitie verklaard dat hij in 2017 vanuit zijn geboorteland Gambia naar Europa is gereisd en in 2018 in Italië is aangekomen, waar hij een jaar heeft verbleven. Vervolgens is eiser naar Nederland doorgereisd en heeft hier op 20 augustus 2019 asiel aangevraagd.
2. In de kern geeft eiser als reden5 voor de asielaanvraag, dat hij in Gambia door zijn oom gedwongen werd wiet te verbouwen en transporteren. Rebellen zouden eiser geslagen hebben om hem bang te maken. Ook bestond het risico om opgepakt te worden door de politie en naar de gevangenis te moeten. Daarnaast heeft eiser verklaard over een geëscaleerde ruzie met zijn tante. Zij zou heet water over hem gegooid hebben. Eiser zegt dat hij in reactie hierop zijn tante met een stok heeft geslagen. Zij was op dat moment hoog zwanger en zou haar kindje zijn verloren. Om deze reden vreest eiser voor repercussies van zijn oom, die bekend is in de hele omgeving. Verder stelt eiser dat hij een smokkelaar nog geld verschuldigd is.
Inhoud bestreden besluit (in essentie weergegeven)
3.1.
De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen als ongegrond, omdat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling.6 Verweerder stelt dat de situatie in Gambia niet zodanig is dat asielzoekers uit dit land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Eiser moet daarom aannemelijk maken dat voor hem persoonlijke feiten en omstandigheden bestaan, waardoor hij moet vrezen voor vervolging op één van de genoemde gronden. Hij noemt weliswaar ingrijpende incidenten als het gedwongen werken in de wietteelt en mishandelingen, maar deze zijn niet te herleiden tot een van de vervolgingsgronden.
3.2.
Daarbij is niet gebleken dat eiser geen bescherming kan krijgen van de Gambiaanse autoriteiten. Hij heeft immers geen bescherming gevraagd aan deze autoriteiten. Uit documenten blijkt dat aangifte kan worden gedaan tegen mensenhandel, uitbuiting en kinderarbeid bij de Gambiaanse autoriteiten.7 Er is niet vermeld dat minderjarigen geen aangifte kunnen doen, bovendien kunnen familieleden namens het slachtoffer aangifte doen. De stelling dat eisers oom zou samenwerken met de politie is niet onderbouwd. Sterker, deze is tegenstrijdig met de eerdere verklaring van eiser waarin hij stelt bang te zijn geweest voor de politie, omdat hij tijdens de drugstransporten voor zijn oom kon worden opgepakt.
3.3.
Verweerder stelt voorts dat niet is gebleken dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer.8 Er is geen reden dit aan te nemen vanwege de situatie in een bepaald gebied in Gambia of vanwege een uitzonderlijke situatie waarin hij verkeert. Dit is allebei niet gebleken. Daarnaast behoort eiser niet tot een groep die in het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade.9
5 Zie rapport nader gehoor 16 december 2020.
6 Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
7 Artikel 42 Trafficking in Persons Act 2007 en rapport “2020 Trafficking in Persons Report: Gambia.”
8 Zie pagina 9 onderaan het bestreden besluit waarin wordt verwezen naar de motivering in de zienswijze.
9 Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
4. Verweerder heeft ook getoetst of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. Er is volgens verweerder niet gebleken van bijzondere individuele omstandigheden, die maken dat eiser op humanitaire gronden een verblijfsvergunning moet krijgen.10 Ook ziet verweerder geen redenen om aan te nemen dat eiser als alleenstaande minderjarige buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten.11 Verder beargumenteert verweerder in het kader van de bescherming van het privéleven hoe de belangen van eiser tegen andere belangen zijn gewogen.12
5. Tot slot is geen sprake van medische redenen die maken dat eiser uitstel van vertrek moet krijgen, aldus verweerder.13
Standpunt van eiser (in essentie weergegeven)
6.1.
Eiser stelt met betrekking tot de asielaanvraag vast dat verweerder zijn relaas in grote lijnen geloofwaardig acht. Zo bestrijdt verweerder niet dat eiser slachtoffer is geworden van dwangarbeid (gedwongen wietteelt). Eiser is het echter niet met verweerder eens dat hij niet als vluchteling kan worden aangemerkt. Minderjarige slachtoffers van uitbuiting en kinderarbeid in Gambia vormen volgens hem wel een sociale groep die bescherming toekomt.
6.2.
Ook stelt eiser dat de Gambiaanse autoriteiten hem geen bescherming kunnen bieden. Hij wijst op diverse bronnen waaruit volgt dat er problemen bestaan als het gaat om corruptie, het aannemen van steekpenningen door autoriteiten en het adequaat handhaven van regels tegen mensenhandel en kinderarbeid. Daarbij gaat verweerder voorbij aan praktische problemen en obstakels voor minderjarigen bij het voeren van procedures en het doen van aangifte. Het is niet reëel te veronderstellen dat eisers moeder kan helpen bij het doen van aangifte, hij heeft haar immers heel lang geleden voor het laatst gezien. Verder miskent verweerder dat eiser heeft verklaard dat zijn oom samenwerkt met de autoriteiten. Het is onmogelijk om dit te onderbouwen (anders dan door middel van verklaringen).
6.3.
De afwijzing van een asielaanvraag geldt volgens eiser als een terugkeerbesluit.14 In het bestreden besluit is nog geen sprake van een terugkeerbesluit, omdat eerst onderzocht zal worden of voor eiser adequate opvang aanwezig is. Op grond van rechtspraak kan de afwijzing van de asielaanvraag daarom geen stand houden.15
7. Over de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voert eiser aan, dat wel degelijk sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven hem op humanitaire gronden een verblijfsvergunning te geven. Eiser heeft namelijk een zeer goede relatie met zijn pleegvader en heeft met hem familieleven opgebouwd, waar verweerder ten onrechte niet op ingegaan is. Daarnaast doet hij het goed op school, voetbalt hij bij een club in het dorp waar hij woont en heeft hij Nederlandse vrienden en een privéleven opgebouwd
10 Artikel 14 Vw j.o. artikel 3.6ba, eerste lid, Vb.
11 Artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw.
12 Artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
13Artikel 64 Vw j.o. hoofdstuk A3/7 Vreemdelingencirculaire (Vc).
14 Artikel 45 Vw.
15 Uitspraak van de rechtbank Den Haag zittingsplaats Dordrecht van 7 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10140 en het arrest van 14 januari 2021 van het Hof van Justitie van de EU zaak C441/19 (TQ-arrest).
in Nederland.16 Eiser heeft Gambia op jonge leeftijd verlaten en een groot deel van zijn pubertijd in Nederland doorgebracht. Verweerder is op al deze omstandigheden onvoldoende ingegaan.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder niet ten onrechte heeft beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Als dit het geval is dan komt aan de orde of verweerder niet ten onrechte heeft beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Verblijfsvergunning asiel
9. De rechtbank overweegt dat om als vluchteling aangemerkt te kunnen worden sprake moet zijn van een gegronde vrees voor vervolging vanwege godsdienst, politieke overtuiging, nationaliteit, ras of het behoren tot een specifieke sociale groep. Eiser stelt dat hij valt onder een specifieke sociale groep, namelijk minderjarige slachtoffers van uitbuiting en kinderarbeid in Gambia. Dat eiser als minderjarige slachtoffer is geworden van dwangarbeid betwist verweerder niet. Ook volgt uit de informatie over Gambia, die eiser bij de zienswijze heeft gevoegd17, dat de inzet van kinderen onder meer bij illegale drugshandel in Gambia voorkomt. Het is om deze reden aannemelijk dat eiser als minderjarige een zekere kwetsbaarheid heeft. Het is alleen niet zo dat minderjarigen in zijn algemeenheid gelden als een af te bakenen sociale groep in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Het enige gezamenlijke kenmerk van deze groep is immers leeftijd. Nu zich geen vervolgingsgrond voordoet als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag kwalificeert eiser niet als vluchteling. Reeds om deze reden gaat zijn beroep op artikel 29, eerste lid, onder a, van het Vluchtelingenverdrag niet op.
10. Daarbij is het ook zo dat eiser geen bescherming heeft gevraagd aan de Gambiaanse autoriteiten. Verweerder heeft onderbouwd dat aangifte van mensenhandel, uitbuiting en kinderhandel in Gambia wel mogelijk is. De stelling dat eisers oom zou samenwerken met de autoriteiten is niet onderbouwd. Bovendien had eiser in andere steden of dorpen bescherming kunnen vragen, ver van zijn oom vandaan.
11. De rechtbank overweegt dat eiser in algemene bewoordingen heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van ernstige schade. Verweerder is hier echter wel op ingegaan18 in het bestreden besluit en heeft ook verwezen naar wat hier in het voornemen over is opgenomen. De rechtbank volgt verweerder in die zin dat niet gebleken is dat eiser als individu, onderdeel van een groep of door de algehele situatie in Gambia een reëel risico op ernstige schade loopt. Hierbij neemt de rechtbank in acht hetgeen hiervoor overwogen over het vragen van bescherming aan de Gambiaanse autoriteiten en de mogelijkheid binnen Gambia te verhuizen.
16 Eiser heeft dit met verklaringen onderbouwd van: zijn voormalig mentor van de middelbare school, loopbaanbegeleider, pleegvader en leider/bestuurslid van de voetbalvereniging.
17 Zienswijze, productie 1.
18 Op pagina 9 onderaan van het bestreden besluit.
12. Eiser heeft een beroep gedaan op het TQ-arrest en uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaatsen Dordrecht en Middelburg.19 Uit het zogenoemde TQ-arrest kan worden opgemaakt, dat geen terugkeerbesluit tegen de betrokken minderjarige kan worden uitgevaardigd wanneer er geen adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is. Ook volgt uit het arrest dat de terugkeerrichtlijn zich ertegen verzet dat een lidstaat, na een terugkeerbesluit tegen een niet-begeleide minderjarige te hebben uitgevaardigd en zich ervan te hebben overtuigd dat in het land van terugkeer adequate opvang aanwezig is, vervolgens niet tot diens verwijdering overgaat totdat hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De rechtbank overweegt dat uit het TQ-arrest niet is op te maken dat verweerder het asielverzoek niet had mogen afwijzen zonder ook direct een terugkeerbesluit te nemen. Dat dit het geval zou zijn is onvoldoende gemotiveerd, de enkele verwijzing naar uitspraken van de rechtbank Den Haag zittingsplaatsen Dordrecht en Middelburg is niet genoeg voor een geslaagd beroep hierop.
Verblijfsvergunning regulier
13. Verweerder heeft ter zitting verduidelijkt dat in het bestreden besluit het woord ‘familieleven’ niet zo letterlijk genoemd is, maar dat op pagina 11 wel is ingegaan op het privéleven en ook op aspecten van het familieleven zoals de goede band van eiser met zijn pleegvader. Daarnaast is hierover ter zitting een nadere mondelinge onderbouwing gegeven. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit weliswaar niet zo nadrukkelijk het woord familieleven heeft genoemd, maar wel op belangrijke elementen hiervan is ingegaan. Om deze reden kleeft er geen motiveringsgebrek aan het bestreden besluit.
14. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat wel sprake is van privéleven in Nederland, maar niet van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM. De belangenafweging in het kader van privéleven valt in het nadeel van eiser uit. Verweerder schrijft hierover in het bestreden besluit dat uit de Werkinstructie 2020/16 blijkt dat het uitgangspunt is dat een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 EVRM slechts in uitzonderlijke omstandigheden wordt verleend, temeer wanneer het (overgrote) deel van het privéleven zonder geldige verblijfstitel is opgebouwd. Belangrijke aspecten die in het nadeel van eiser wegen zijn dat hij pas sinds augustus 2019 in Nederland verblijft en dat hij sinds dat moment nooit in het bezit van een verblijfsvergunning is gesteld. Daarbij is eiser weliswaar in Nederland naar school geweest, naar een voetbalclub en heeft hij een goede band met zijn pleegvader, maar hier staat tegenover dat hij nog altijd sterkere banden met Gambia heeft. Eiser heeft het grootste deel van zijn leven in Gambia verbleven en daar onderwijs genoten, hij spreekt de Gambiaanse taal en zijn moeder, stiefvader en twee halfzusjes verblijven er nog steeds. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat hij geen onderdeel meer kan uitmaken van het gezin. Ter zitting heeft verweerder hier nog aan toegevoegd dat eiser pas sinds 20 september 2020 bij zijn huidige pleegvader verblijft, hij is (ten tijde van de zitting) 17 jaar en al bijna 18 jaar. Gezien zijn leeftijd is hij behoorlijk zelfstandig en niet voor zorg afhankelijk van zijn pleegvader. De rechtbank concludeert dat eiser geen familieleven heeft in de zin van artikel 8 EVRM. Als al gesproken zou kunnen worden van familieleven dan zijn gezien het voorgaande de banden niet dusdanig dat deze
19 Uitspraak van de rechtbank Den Haag zittingsplaats Dordrecht van 7 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10140 en zittingsplaats Middelburg van 13 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9130 en het arrest van 14 januari 2021 van het Hof van Justitie van de EU zaak C441/19 (TQ-arrest).
beschermd moeten worden. Verweerder heeft daarnaast niet ten onrechte de belangenafweging in het kader van privéleven, op basis van alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
16. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
23 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.A. Schuman S. van den Broek
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.