ECLI:NL:RBDHA:2021:16829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.6967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Nepalese eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar vader, de heer [A], te kunnen verblijven, op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Staatssecretaris, die stelde dat er geen sprake was van een beschermenswaardig gezinsleven. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 16 september 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in zijn besluit niet alle relevante belangen had betrokken in de belangenafweging. De rechtbank stelde vast dat er wel degelijk sprake was van gezinsleven tussen de eiseres en haar vader, en dat de belangenafweging die de Staatssecretaris had gemaakt niet voldeed. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiseres.

De rechtbank benadrukte dat de belangen van de eiseres, die alleen in Nepal achterblijft, en de rol van de eiseres als oudste kind in het gezin, belangrijke factoren zijn die in de belangenafweging meegenomen moeten worden. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat er geen gezinsleven was en dat de belangenafweging niet in overeenstemming was met de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6967
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

In het besluit van 8 september 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel Verblijf als familie- of gezinslid bij [A] op grond van artikel 8 van het EVRM1 afgewezen.
In het besluit van 8 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Eveneens is de heer [A] op zitting verschenen. Als tolk is verschenen S.K. Paudyal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Nepalese nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 2001. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar vader, de heer [A] (referent). De aanvragen van haar moeder en jongere broers en zus zijn toegewezen.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit vastgesteld dat tussen eiseres en referent geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiseres
1. Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
valt volgens verweerder namelijk niet onder het zogenoemde jongvolwassenbeleid2 omdat ze sinds 2012 niet in gezinsverband met referent heeft samengeleefd. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat ze wel in gezinsverband met referent heeft samengeleefd en daarom onder het jongvolwassenbeleid valt. Volgens haar is er dus wel sprake van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens eiseres alleen nog tegengeworpen dat de belangenafweging die wordt gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM in haar nadeel uitvalt en dat er geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Om die reden heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
4. In het verweerschrift van 9 september 2021 werpt verweerder eiseres daarentegen opnieuw tegen dat er geen sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent omdat eiseres niet onder het jongvolwassenbeleid valt.
Is er sprake van gezinsleven?
5. De rechtbank stelt voorop dat pas aan een belangenafweging kan worden toegekomen wanneer vast staat dat er sprake is van beschermenswaardig gezinsleven. Eiseres voert dan ook terecht aan dat verweerder in het bestreden besluit er kennelijk vanuit is gegaan dat er tussen eiseres en referent gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM was, aangezien verweerder direct is overgegaan tot de belangenafweging. Verweerder impliceert hiermee dat eiseres wel onder het jongvolwassenbeleid valt. Uit het besteden besluit blijkt niet dat verweerder zijn aanvankelijke standpunt over het ontbreken van gezinsleven heeft gehandhaafd en dat de belangenafweging ten overvloede is gemaakt. Dit heeft verweerder ter zitting desgevraagd ook erkend. Bovendien heeft verweerder in het bestreden besluit niet weersproken dat referent naar Nepal terugkeerde wanneer zijn werk dat toeliet en dan meedraaide in het gezin. Evenmin is in geschil dat de ouders van eiseres getrouwd zijn en dat eiseres het gezin nimmer heeft verlaten. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen haar en referent. De beroepsgrond slaagt.
De belangenafweging
6. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de door verweerder gemaakte belangenafweging stand kan houden. Eiseres voert in dat verband aan dat verweerder niet alle relevante belangen in de belangenafweging heeft betrokken.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet de rechtbank toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Indien dat het geval is, moet de rechtbank beoordelen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds.3 Deze maatstaf betekent dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend dient te zijn. Volgens Werkinstructie 2020/16 heeft verweerder in beginsel een minder ruime beoordelingsvrijheid als de vreemdeling een achtergebleven gezinslid is.
2 Paragraaf B7/3.8.1.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 1 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1503).
8. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat verweerder niet alle relevante belangen in de belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft in zijn belangenafweging niet meegenomen dat eiseres alleen in Nepal achterblijft, terwijl het niet gebruikelijk is om als ongetrouwde jonge vrouw zelfstandig in Nepal te wonen. Evenmin heeft verweerder in zijn belangenafweging betrokken dat eiseres altijd in gezinsverband bij haar moeder, broertjes en zus heeft gewoond. Deze aspecten had verweerder moeten meenemen omdat ten tijde van het bestreden besluit bij verweerder bekend was dat het hele gezin behalve eiseres naar Nederland zou gaan. De stelling van verweerder dat het gezin geen gebruik had hoeven maken van de verstrekte mvv’s, mist relevantie. De intentie van het gezin om naar Nederland te gaan was immers evident. Ter zitting is gebleken dat de rest van het gezin inmiddels ook in Nederland is. De stelling van verweerder dat er mogelijk familieleden in Nepal zijn waar eiseres terecht kan, berust niet op feiten. Verder had verweerder de rol van eiseres als oudste kind in het gezin in de belangenafweging moeten betrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte de genoemde belangen niet betrokken in de belangenafweging, zodat de beroepsgrond slaagt.
9. Eiseres voert verder aan dat onduidelijk is wat het economisch belang van Nederland is om haar verblijf te weigeren, althans waarom dat in haar geval doorslaggevend is. Eiseres wijst er op dat referent voldoet aan het middelenvereiste en eiseres dus kan onderhouden. Het is de rechtbank in dit verband ook ter zitting niet duidelijk geworden waarom volgens verweerder het economische belang van de Nederlandse staat als doorslaggevend belang zich verzet tegen het verblijf van eiseres in Nederland. De verwijzing naar het restrictief toelatingsbeleid is onvoldoende om als motivering te dienen. De rechtbank vindt hiervoor steun in het beleid van verweerder, vastgelegd in de Werkinstructie 2020/16.
10. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep gegrond is en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder opnieuw een belangenafweging zal moeten maken, waarbij het gezinsleven tussen eiseres en referent een gegeven is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het in de eerste plaats aan verweerder is om een belangenafweging te maken en te beslissen of er een vergunning moet worden verleend4. Ook past de rechtbank geen bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om hieraan een dwangsom te verbinden.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3.0 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per
4 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 5 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:467).
punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.030,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.030,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. C. Karman L.L. Hol
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de
dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.