ECLI:NL:RVS:2021:467

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
201904164/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 april 2019 een eerdere afwijzing van een verblijfsvergunning voor een vreemdeling had vernietigd. De vreemdeling, geboren in 2010, is in Nederland opgegroeid en heeft een complexe achtergrond met betrekking tot zijn afkomst en de betrokkenheid van zijn voogden. De staatssecretaris had op 15 februari 2017 de aanvraag voor een verblijfsvergunning afgewezen, wat door de rechtbank later werd herroepen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van familieleven en dat het belang van de vreemdeling om in Nederland te blijven zwaarder woog dan het restrictieve toelatingsbeleid. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien door een belangenafweging te maken. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris de zaak opnieuw moest beoordelen, waarbij hij referent en haar ex-man moest horen en verder onderzoek moest doen naar de identiteit van de vreemdeling. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze de staatssecretaris opdroeg om de vergunning te verlenen, maar de overige delen van de uitspraak werden bevestigd.

Uitspraak

201904164/1/V3.
Datum uitspraak: 5 maart 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Justitie en Veiligheid (nu de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 april 2019 in zaak nr. 17/13241 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 28 juni 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 april 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het besluit van 15 februari 2017 herroepen, de staatssecretaris opgedragen aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen met ingang van 30 april 2019 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 28 juni 2017.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.D. Lit, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De vreemdeling, geboren op [geboortedatum] 2010, is in 2011 of 2012 met referent en haar ex-man vanuit Marokko Nederland ingereisd. De nationaliteit van de vreemdeling is niet bekend. Referent heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. Haar ex-man heeft de Nederlandse en Egyptische nationaliteit. Tussen de vreemdeling en referent en haar ex-man bestaat geen bloedverwantschap. Referent en haar ex-man hebben verklaard dat referent, toen zij 53 jaar was, in Egypte een succesvolle ivf-behandeling met een eicel en een zaadcel van donoren heeft gehad. Zij zijn in 2014 tot voogd van de vreemdeling benoemd. Op 18 augustus 2015 heeft referent een aanvraag ingediend om de vreemdeling een verblijfsvergunning te verlenen voor het uitoefenen van gezinsleven (artikel 8 van het EVRM).
2.       De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de staatssecretaris referent en haar ex-man in bezwaar had moeten horen, omdat er veel onduidelijkheden over de afkomst van de vreemdeling en zijn situatie in Nederland zijn. Daarom heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 28 juni 2017 vernietigd. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat er tussen de vreemdeling en referent en haar ex-man familieleven is en dat het belang van de vreemdeling om in Nederland te blijven, waar hij is opgegroeid en zijn sociale leven heeft opgebouwd, zwaarder weegt dan het belang van een restrictief toelatingsbeleid. Op grond van de uitkomst van de door haar gemaakte belangenafweging heeft de rechtbank de staatssecretaris opgedragen om de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
3.       Wat de staatssecretaris in de grieven 1 en 2 heeft aangevoerd over het oordeel van de rechtbank dat hij referent en haar ex-man in bezwaar had moeten horen en haar oordeel dat tussen de vreemdeling en referent familieleven moet worden aangenomen, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.       De staatssecretaris klaagt in de grieven 3 en 4 dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door een belangenafweging te maken en hem op te dragen de gevraagde vergunning te verlenen. De rechtbank heeft zelf onderzoek gedaan naar het belang van de Nederlandse staat  enerzijds en dat van de vreemdeling anderzijds en heeft die belangen tegen elkaar afgewogen. De staatssecretaris betoogt dat hem in het kader van artikel 8 van het EVRM beoordelingsruimte toekomt en het daarom primair aan hem is om die afweging te maken.
4.1.    Referent en haar ex-man hebben noch informatie verstrekt noch willen verstrekken over de herkomst of de familie en naaste bloed- of aanverwanten van de vreemdeling. Om een meer volledig en helder beeld te krijgen van de relevante belangen in deze zaak heeft de rechtbank onder meer een deskundige ingeschakeld en informatie ingewonnen bij de Officier van Justitie. Tegen referent en haar ex-man loopt een strafrechtelijk onderzoek vanwege de verdenking van vervalsing van de Marokkaanse geboorteakte, waarop zij als biologische ouders van de vreemdeling staan vermeld. Hoewel niet strafrechtelijk bewezen, zijn er daarnaast vermoedens van kinderontvoering. De Afdeling onderkent dat zwaar gewicht moet worden toegekend aan de omstandigheid dat de vreemdeling al bijna zijn hele leven bij referent in Nederland woont en dat de deskundige erop heeft gewezen dat het in zijn belang is om in de vertrouwde omgeving op te groeien. De deskundige heeft tegelijkertijd terecht op het belang van de vreemdeling gewezen om duidelijkheid te krijgen over zijn identiteit. Het is daarom aan de staatssecretaris om daar, zowel in het belang van de vreemdeling als in het belang van de Nederlandse Staat om kinderontvoering tegen te gaan, nader onderzoek naar te doen. Zo zal hij referent en haar ex-man moeten horen en kan hij, eventueel via het Ministerie van Buitenlandse Zaken, onderzoeken of er bij de Marokkaanse of Egyptische autoriteiten meer te achterhalen is over de identiteit van de vreemdeling. Het is vervolgens in de eerste plaats aan hem en niet aan de rechtbank om, gelet op alle belangen, een belangenafweging te maken en te beslissen of er een vergunning moet worden verleend.
De grieven slagen.
5.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij het besluit van 15 februari 2017 heeft herroepen, de staatssecretaris heeft opgedragen de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 28 juni 2017. De staatssecretaris moet dus alsnog een nieuw besluit nemen op het gemaakte bezwaar tegen het besluit van 15 februari 2017. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 april 2019 in zaak nr. 17/13241, voor zover de rechtbank het besluit van 15 februari 2017 heeft herroepen, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft opgedragen de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te  verlenen en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 28 juni 2017;
III.      bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2021
347-906.