ECLI:NL:RBDHA:2021:16787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
NL21.16764
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiseres, die van Portugese nationaliteit is. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 oktober 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 1 november 2021 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich in het verleden aan het toezicht heeft onttrokken en dat er een risico bestaat dat zij dit opnieuw zal doen. Eiseres betwistte enkele gronden van de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de resterende gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen.

Eiseres voerde aan dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat de handelingen van de Staatssecretaris in overeenstemming waren met de wet en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden. Eiseres stelde ook dat er lichter middelen beschikbaar waren dan de maatregel van bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat de risico's van onttrekking aan het toezicht te groot waren om een lichter middel toe te passen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16764
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. J.N. Walther, als waarnemer van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Dos Santos Dias. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Portugese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1989].
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiseres:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Artikel 5.1b, derde lid., van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres de zware grond 3d en de lichte gronden 4c en 4d betwist. De overige gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen worden niet betwist. Verweerder heeft op zitting de zware grond 3d laten vallen als grondslag van de maatregel van bewaring.
4. De zware gronden 3b, 3c en 3i en de lichte grond 4a zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en dat ze de voorbereiding van haar vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de geschilpunten over de overige gronden van bewaring onbesproken.
Voortvarendheid
5. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat al een tijd bekend was bij verweerder waar ze verbleef. Er zit ook een machtiging tot binnentreden in het dossier van een eerdere datum dan de inbewaringstelling. Het was ook bekend bij verweerder dat eiseres niet over een identiteitsbewijs beschikte, waardoor de aanvraag van een laissez passer (LP) al eerder plaats had kunnen vinden. Dat eiseres wordt vastgehouden totdat er een LP is, betekent dat ze te lang van haar vrijheid wordt beroofd.
6. In wat eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Het is duidelijk dat er in dit geval sprake is van een geplande inbewaringstelling. Dit maakt echter niet dat de LP aanvraag al opgestart had moeten worden toen eiseres nog niet in bewaring was gesteld. Het was namelijk niet duidelijk of eiseres daadwerkelijk op de plaats zou verblijven waar ze uiteindelijk staande is gehouden en dus of ze haar daar op de dag van de inbewaringstelling zouden aantreffen. Daarnaast is het ook nog mogelijk dat ze toch nog ergens documenten had, dan was een LP niet nodig geweest. Eiseres is op 22 oktober 2021 in bewaring gesteld, de eerste daadwerkelijke vertrekhandeling heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Toen is namelijk een vertrekgesprek gevoerd en is de LP-aanvraag ingevuld en verzonden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 8 april 20203 is de rechtbank van oordeel dat dit voldoende voortvarend is. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan had
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
moeten worden geoordeeld dat dit onvoldoende voortvarend zou zijn, is niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Lichter middel
7. Eiseres voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiseres is namelijk al meer dan tien jaar in Nederland en ze is in staat gebleken te kunnen overleven. In Portugal heeft ze niets meer. Ze heeft in Nederland een sociaal netwerk opgebouwd met mensen die haar helpen met haar moeilijke leven. Daarnaast schaamt ze zich voor haar drugsverslaving. Dit betekent ook dat het voor haar moeilijk is om terug te keren naar Portugal. Een belangenafweging zou ertoe moeten leiden dat had kunnen worden volstaan met een lichter middel.
8. De rechtbank oordeelt dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd voldoende reden zijn om eiseres in bewaring te stellen. Het wordt niet weersproken dat ze een zwaar en hard leven leidt. Dit neemt niet weg dat ze bewust onder de radar is gebleven, wat nu het risico op onttrekking aan het toezicht te groot maakt. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel, daarom mocht de maatregel van bewaring opgelegd worden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
03 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.