ECLI:NL:RBDHA:2021:16775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende man, een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende. Eiser stelde dat hij was bekeerd tot het christendom, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, omdat hij de bekering ongeloofwaardig achtte. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de besluitvorming van de Staatssecretaris zorgvuldig was en dat er voldoende rekening was gehouden met het referentiekader van eiser. Eiser had aangevoerd dat zijn laag opleidingsniveau en gezondheidsklachten hem belemmerden in het geven van verklaringen over zijn bekering. De rechtbank oordeelde echter dat eiser voldoende gelegenheid had gekregen om zijn verklaringen toe te lichten en dat de verklaringen die hij had afgelegd niet persoonlijk genoeg waren om de geloofwaardigheid van zijn bekering te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de afvalligheid van de islam niet als relevant element kon worden meegewogen, omdat eiser niet kon aantonen dat hij ooit praktiserend moslim was geweest. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15227
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Met het besluit van 24 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de herhaalde aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL21.15228), op 14 oktober 2021 op zitting behandeld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer
J. Labban. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt dat hij de Iraakse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1959. Op 6 april 2020 heeft eiser een vierde asielaanvraag ingediend. Eiser heeft als reden gegeven voor deze aanvraag dat hij is bekeerd tot het christendom.
Standpunt verweerder
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Bekering tot het christendom.
3. Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder vind het echter ongeloofwaardig dat eiser is bekeerd tot het christendom. Gelet daarop is volgens verweerder ook niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Irak een gegronde vrees heeft voor vervolging of een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.1 Eiser heeft namelijk verklaard dat hij in Irak geen problemen heeft gehad door zijn nationaliteit, identiteit of herkomst. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
4. Eiser is het hier niet mee eens. De rechtbank gaat hieronder in op de geschilpunten.
Over element 2: de bekering
5. Eiser vindt dat de besluitvorming in zijn zaak onzorgvuldig is. Allereest heeft verweerder bij de besluitvorming onvoldoende rekening gehouden met zijn referentiekader. Eiser heeft namelijk een laag opleidingsniveau en verschillende gezondheidsklachten. Door deze klachten heeft eiser problemen met zijn geheugen en kan eiser moeilijk verklaren over zijn eigen gedachten en gevoelens. Het ligt daarom op de weg van verweerder om tijdens het gehoor concreter naar voorbeelden te vragen. Verder heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld, omdat hij de verklaringen van eiser die wel persoonlijk zijn niet kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken. Tot slot heeft verweerder de motieven van eiser om te bekeren niet (h)erkend. Ter onderbouwing van het standpunt dat de besluitvorming in zijn zaak onzorgvuldig is, verwijst eiser naar een aantal verklaringen uit het gehoor.
6. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de besluitvorming in eisers aanvraag zorgvuldig is geweest. Om te beginnen stelt verweerder niet ten onrechte dat bij de beoordeling van eisers asielrelaas voldoende rekening is gehouden met het referentiekader van eiser. Dit blijkt zowel uit het rapport van het gehoor als het voornemen. Tijdens het gehoor is namelijk een aantal keer aan eiser gevraagd hoe het met hem gaat en of hij is staat is verder te gaan met het gehoor.2 Daarnaast zijn veel vragen tijdens het gehoor op verschillende manieren gesteld en heeft eiser een aantal keer de gelegenheid gekregen om zijn verklaringen nader toe te lichten.3
7. Dat verweerder op een andere manier heeft doorgevraagd dan dat eiser heeft gewild en bijvoorbeeld niet/weinig naar voorbeelden heeft gevraagd, maakt nog niet dat de bevraging door verweerder niet deugdelijk is geweest. Ook is in het voornemen benoemd dat eiser problemen heeft met zijn geheugen. Ondanks die problemen en het feit dat eiser afkomstig is uit een collectivistische cultuur mag van eiser verwacht worden dat hij over zijn eigen ervaringen kan verklaren. Zoals verweerder in het voornemen uitgebreid heeft overwogen, heeft eiser onvoldoende inzicht gegeven in zijn persoonlijke beleving en ervaringen over zijn bekering tot het christendom. Als voorbeeld, maar dit is geen uitputtende opsomming, noemt de rechtbank de volgende afgelegde verklaringen die door verweerder in zijn voornemen zijn opgenomen.
8. Zo verklaart eiser over de kenmerken van Jezus dat hij het cadeau is wat God aan ons heeft gegeven en dat hij ons kan redden. Tijdens het gehoor is aan eiser twee keer gevraagd
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2 zie hiervoor bijvoorbeeld pagina 4, 7, 13 en 18 van het gehoor.
3 zie hiervoor bijvoorbeeld pagina 8, 11, 14, 18 en 19 van het gehoor.
wat dit persoonlijk voor hem betekent. Met de enkele verklaring dat Jezus hem bevrijdt en hem redt, geeft eiser volgens verweerder geen inzicht in wat het persoonlijk voor hem betekent dat Jezus de redder is. Verder verklaart eiser dat hij door de nieuwe ziel zijn weg bij Jezus heeft gevonden. Als verweerder doorvraagt over de nieuwe ziel, blijft eiser vaag en algemeen in zijn antwoorden. Eiser verklaart namelijk dat zijn gevoel anders is geworden en dat hij nu liefde kan voelen, maar hij geeft volgens verweerder geen inzicht in hoe hij juist door het christendom in staat is liefde te voelen. Verweerder heeft deze conclusies niet ten onrechte kunnen trekken.
9. In de door eiser genoemde passages uit het gehoor ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat verweerder selectief heeft geselecteerd uit eisers verklaringen en de persoonlijke verklaringen niet bij zijn beoordeling heeft betrokken. Door alleen passages te citeren en daarbij te stellen dat de verklaringen van eiser wel persoonlijk zijn, heeft eiser het bestreden besluit namelijk niet gemotiveerd betwist.
10. Het argument van eiser dat verweerder een aantal motieven van zijn bekering niet heeft (h)erkend, volgt de rechtbank ook niet. Uit het voornemen en het bestreden besluit blijkt namelijk dat deze motieven wel zijn besproken. Verweerder benoemt daarin de verklaringen van eiser over dat hij zich in de kerk tussen zijn familie voelde en over de aanrakingen door Jezus, maar stelt daarover dat deze verklaringen niet persoonlijk genoeg zijn bevonden.
11. Tot slot oordeelt de rechtbank dat uit het verslag van het gehoor ook niet kan worden afgeleid dat eiser onvoldoende ruimte heeft gehad om te verklaren over zijn emoties en ervaringen. Ook overigens biedt dit verslag geen concrete aanknopingspunten voor de stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met de achtergrond van eiser of dat hij niet in staat is geweest om alles te verklaren. Hierbij wordt mede betrokken dat eiser aan het einde van het gehoor heeft verklaard dat hij alles heeft verteld wat hij wilde en dat hij tevreden is over hoe het gehoor is verlopen.
12. Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder de bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft mogen vinden.
Over de afvalligheid als relevant element
13. Eiser voert verder in zijn aanvullende beroepsgronden aan dat zijn afvalligheid ten onrechte niet als relevant element is meegewogen en beoordeeld in het bestreden besluit. Bij terugkeer naar Irak wil eiser zich niet voordoen als moslim en daardoor loopt hij gevaar. Ter onderbouwing van het standpunt dat eiser bij terugkeer naar Irak gevaar loopt, verwijst hij naar een rapport van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) over de positie van afvalligen in Irak en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).4
14. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS5 volgt dat de mogelijkheid bestaat dat een vreemdeling van zijn oorspronkelijke geloofsovertuiging afvalt en zich pas op een later moment tot een andere geloofsovertuiging bekeert. Die situatie doet zich voor als de motieven voor, en het moment van afvalligheid duidelijk te onderscheiden zijn van de bekering. Dit moet blijken uit de verklaringen van de vreemdeling. In dat geval
4 van 20 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2420.
5 zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3531.
dienen de afvalligheid en de bekering als losstaand van elkaar te worden beoordeeld, omdat het dan afzonderlijke asielmotieven zijn.
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder de afvalligheid van de islam had moeten aanmerken als relevant element. Zoals verweerder ook ter zitting heeft betoogd en blijkt uit zijn gehoor, was eiser weliswaar op papier moslim, maar is niet gebleken dat hij praktiserend moslim was. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij nooit in de islam heeft geloofd en dat hij zich niet kan herinneren dat hij ooit naar de moskee is gegaan. Gelet op deze verklaringen stelt verweerder niet ten onrechte dat er geen duidelijk moment is geweest dat eiser afvallig werd van de islam. Verder zijn er in het verslag van het gehoor ook geen concrete aanknopingspunten voor de stelling dat eisers afvalligheid de reden was voor zijn herhaalde asielaanvraag of dat hij daardoor problemen zou hebben ondervonden. Nu verweerder daarmee voldoende heeft gemotiveerd dat de afvalligheid geen relevant element is van eisers asielaanvraag, kan het rapport en de uitspraak waar eiser zich op beroept hem ook niet baten.
Conclusie
16. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden niet slagen. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
17. De aanvraag is niet ten terechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
21 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. Y. Sneevliet A. Vranken
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.