ECLI:NL:RBDHA:2021:16760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
NL21.16411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Turkse asielzoeker en de beoordeling van de noodzaak van inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Turkse asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.J. Portegies, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 15 oktober 2021 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag van de eiser, die eerder had aangegeven zich aan het toezicht te hebben onttrokken en niet had voldaan aan eerdere vertrekverplichtingen.

De rechtbank concludeerde dat de eiser zijn asielaanvraag pas had ingediend toen zijn terugkeer naar Turkije al gepland was, wat volgens de rechtbank de indruk wekt dat de aanvraag louter was bedoeld om de uitvoering van het terugkeerbesluit te verijdelen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren gemotiveerd en dat er geen aanleiding was om een lichter middel, zoals een meldplicht, toe te passen. De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Schuman, in aanwezigheid van griffier mr. M.A.W.M. Engels.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16411
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Portegies), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen meneer A.M. de Jonge. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1983].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser: 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb)
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist.
Grondslag
4. Eiser betwist de grondslag van de maatregel van bewaring onder artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. Hij stelt dat zijn asielaanvraag niet louter was bedoeld om de uitvoering van zijn terugkeer te verijdelen. Eiser heeft asiel aangevraagd vanwege de veranderende situatie in Turkije, sinds hij Turkije heeft verlaten. Eiser is een aanhanger van Gülen en hij heeft niet eerder asiel gevraagd, omdat hij niet wil dat hij bekend staat als Gülen aanhanger. Hij wilde eerst zijn verblijfsrecht regelen via een werkvergunning, daarna zag hij zich pas genoodzaakt om asiel aan te vragen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft pas asiel aangevraagd toen zijn vlucht al was gepland. In de periode daarvoor heeft hij ruim de tijd gehad om een asielaanvraag te doen. Dat hij dit pas doet wanneer zijn vlucht is gepland, geeft naar het oordeel van de rechtbank redelijke gronden waarop kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Aan de eerste twee voorwaarden van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw is ook voldaan en deze zijn door eiser niet bestreden. Daarnaast is de grondslag onder van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw verder niet bestreden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel en voortvarend handelen
6. Eiser stelt dat verweerder met een meldplicht had kunnen volstaan. Eiser heeft zich al eerder aan een meldplicht gehouden en is bereid om dat weer te doen. Eiser stelt ter zitting dat de kans groot is dat hij asiel krijgt, omdat er steeds vaker Turkse mensen asiel krijgen. Daarnaast stelt eiser dat hij door zijn asielaanvraag mogelijk een lange tijd in bewaring zit.
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak3. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen
2 Artikel 5.1b, vierde lid, Vb
3 Onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
aanleiding voor het oordeel dat er onvoldoende is gemotiveerd waarom er geen lichter middel is opgelegd. De maatregel is op dit punt voldoende gemotiveerd en er is ingegaan op de persoonlijke omstandigheden, voor zover aangevoerd. Dat eiser zich eerder aan een meldplicht heeft gehouden, betekent niet dat hij zich wederom aan een meldplicht zal houden. Daarnaast was de eerder opgelegde meldplicht van korte duur. Dat eiser stelt dat de kans groot is dat hij asiel krijgt, is niet (met stukken) onderbouwd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende om een lichter middel toe te passen. Daarnaast is verweerder gebonden aan de wettelijke termijnen; verweerder heeft 4 weken om de asielprocedure van eiser te behandelen. Naar het oordeel van de rechtbank hoeft verweerder, gelet op het risico op onttrekking, niet het risico te aanvaarden dat eiser zich bij het in zicht komen van de overdracht aan het toezicht zal onttrekken. Het belang van verweerder weegt naar het oordeel van de rechtbank dan ook zwaarder dan het belang van eiser om zijn asielaanvraag in vrijheid af te wachten. Voor zover eiser ter zitting heeft bedoeld te zeggen dat bewaring tot psychische problemen leidt bij zijn vriendin, wat verder niet is
onderbouwd, leidt dit niet tot een ander oordeel.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
29 oktober 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.A. Schuman M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.