In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2021, werd het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht en de ongewenstverklaring ongegrond verklaard. Eiser, een Poolse nationaliteit houder, had sinds augustus 2009 in Nederland verbleven. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 30 oktober 2018 besloten om zijn verblijfsrecht te beëindigen en hem ongewenst te verklaren, omdat zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 12 augustus 2019, waartegen eiser in beroep ging.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser's gedrag, waaronder meerdere veroordelingen voor misdrijven, een bedreiging vormde voor de samenleving. De rechtbank overwoog dat de ongewenstverklaring niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Nederlandse samenleving bij de ongewenstverklaring zwaarder wogen dan de belangen van eiser en zijn gezin. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat zijn gedrag was veranderd en dat hij geen recidivegevaar meer vormde. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk en het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond.