ECLI:NL:RBDHA:2021:16526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring van asielzoeker en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 5 september 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 september 2021, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de bewaring van eiser op basis van de c-grond gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had betwist dat de bewaring noodzakelijk was, maar de rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel kon worden toegepast. De rechtbank stelde vast dat eiser geen geldig reisdocument had en eerder met onbekende bestemming was vertrokken, wat de noodzaak van de bewaring onderstreepte.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 september 2021 en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14269
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R. Deniz),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 september 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 2001.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Grondslag van de maatregel
3. Eiser voert verder aan dat twee grondslagen waarop hij in bewaring is gesteld onvoldoende zijn gemotiveerd in de maatregel. Eiser betwist dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit (de a-grond) dan wel voor het verkrijgen van gegevens voor de asielaanvraag van eiser (de b-grond).
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de derde grondslag waarop hij in bewaring is gesteld niet heeft betwist, namelijk de c-grond. Deze grond houdt in dat eiser in bewaring werd gehouden voor een terugkeerprocedure, al eerder de mogelijkheid heeft gehad om asiel aan te vragen en op redelijk gronden kan worden aangenomen dat eiser alleen een asielaanvraag heft ingediend om de terugkeerprocedure te frustreren. Deze enkele c-grond kan de maatregel van bewaring al dragen en gelet daarop bespreekt de rechtbank de andere twee grondslagen van de maatregel niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
5. Verweerder heeft als zware gronden1 in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft alle bewaringsgronden betwist behalve de zware grond onder 3b. Verweerder kan bij de zware gronden volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat die grond feitelijk juist is.3 De rechtbank oordeelt dat bij de grond onder 3a duidelijk is toegelicht dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd. Eiser heeft namelijk geen geldig reisdocument en heeft dit ook nooit gehad. Dat eiser onderweg was om asiel aan te vragen, doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. De zware gronden onder 3a en 3b samen zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Dit volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
de geschilpunten over de overige gronden van de bewaring daarom onbesproken. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat het onduidelijk is waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel.
8. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.4 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Verweerder heeft in de maatregel toegelicht dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en niet is verschenen op een gesprek bij verweerder. Daarnaast heeft eiser ook geen documenten. De verklaring van eiser dat hij bereid is om mee te werken aan zijn terugkeer is niet goed te rijmen met
zijn asielaanvraag. Verder zijn er door eiser geen bijzondere (medische) omstandigheden aangevoerd die maken dat de maatregel van bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is. Tot slot zijn er voldoende gronden om de maatregel te dragen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat de bewaring van eiser noodzakelijk was. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
4 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 september 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.