ECLI:NL:RBDHA:2021:16518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.11042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De reden hiervoor was dat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had op 8 juli 2021 een aanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Italië een terugnameverzoek had geaccepteerd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting op 27 juli 2021.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de waarborgen die Italië biedt voor asielzoekers. Eiser voerde aan dat er aanvullende garanties nodig zijn met betrekking tot de opvang bij terugkeer naar Italië, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet tijdig toegang heeft tot opvang. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waaruit blijkt dat de nieuwe wetgeving in Italië meer waarborgen biedt voor asielzoekers en Dublinterugkeerders.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen en dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11042
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.11043, op 27 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 26 mei 2021 een terugnameverzoek naar Italië verstuurd. Op 9 juni 2021 heeft Italië dit verzoek geaccepteerd en daarmee is het claimakkoord vast komen te staan.
2. Eiser voert aan dat verweerder op zijn minst aanvullende garanties moet vragen aan Italië met betrekking tot de opvang bij terugkeer. Eiser is in 2019 op grond van een eerder claimakkoord overgedragen en heeft altijd meegewerkt. Op basis van zijn eigen ervaringen na die overdracht stelt eiser dat Dublinclaimanten geen enkele vorm van opvang genieten bij terugkomst in Italië. Dublinclaimanten in Italië worden daardoor gedwongen een zwervend bestaan te leiden en op straat te leven.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020, 25 februari 2021 en 19 april 2021.1 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Zijn stelling dat Dublinclaimanten bij terugkeer geen opvang krijgen is niet nader onderbouwd. Het is aan eiser om over eventuele problemen betreffende opvang te klagen bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten of bij de daartoe geëigende instanties. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet tijdig toegang heeft tot opvang op grond waarvan een situatie strijdig met artikel 3 EVRM zal ontstaan. Ook wijst verweerder terecht op de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) M.T. tegen Nederland2 en A.B. t. Finland3, waaruit blijkt dat er met de nieuwe wetgeving in Italië meer waarborgen zijn met betrekking tot opvang voor asielzoekers en ook voor Dublinterugkeerders. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij als kwetsbare vreemdeling moet worden aangemerkt in de zin van het Tarakhel-arrest4. Verweerder hoefde dus geen aanvullende garanties te vragen ten behoeve van de overdracht van eiser aan Italië.
5. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen en daarbij heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
2 EHRM, M.T. tegen Nederland van 15 april 2021, app. no. 46595/19, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
3 EHRM, A.B. e.a. t. Finland van 27 mei 2021, app. no. 41100/19, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
4 EHRM, 4 november 2014, app. no. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
04 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.