ECLI:NL:RBDHA:2021:16517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.10636
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Frankrijk en risico op indirect refoulement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J. de Boer, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J. Post, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat het asielbeleid in Frankrijk voor Soedanezen anders is dan in Nederland en dat er een risico op indirect refoulement bestaat. Eiser heeft geen bewijs geleverd van structurele gebreken in het Franse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank stelt vast dat Frankrijk met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland.

De rechtbank concludeert dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om te concluderen dat de overdracht aan Frankrijk zou leiden tot een onevenredige hardheid. De rechtbank wijst erop dat de vaccinatieplicht in Frankrijk niet is onderbouwd door eiser en dat tijdelijke, feitelijke overdrachtsbeletsels de vaststelling van Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10636
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.10637, op 27 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser en gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers gemachtigde heeft op 26 juli 2021 om 17:37 uur verzocht om de behandeling ter zitting aan te houden omdat hij een zitting van deze rechtbank op locatie Utrecht moest bijwonen op dezelfde tijd. De rechtbank wijst dat verzoek af. De gemachtigde had dat verzoek immers eerder kunnen doen omdat hij al eerder op de hoogte was van de dubbele planning. Het verzoek is echter op een heel laat moment gedaan, namelijk de dag voor de zitting om 17:37 uur. Gelet op de korte termijnen in Dublinzaken wordt het verzoek daarom afgewezen.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 11 mei 2021 een terugnameverzoek naar Frankrijk verstuurd. Op 17 mei 2021 heeft Frankrijk dit verzoek geaccepteerd en daarmee is het claimakkoord vast komen te staan.
3. Eiser voert aan dat de Franse autoriteiten ten onrechte zijn asielrelaas naast zich neer hebben gelegd en hem niet de bescherming bieden waar hij recht op heeft. Frankrijk heeft een streng asielbeleid waarbij de drempel om asiel te krijgen voor mensen uit Soedan hoog ligt. Bovendien moeten zij met extra bewijzen komen voor hun vluchtverhaal. Het indienen van een asielaanvraag in Frankrijk is dus voor eiser op voorhand kansloos. Eiser heeft gegronde vrees voor vervolging in Soedan en er is dus een risico op (indirect) refoulement als hij wordt overgedragen aan Frankrijk. Frankrijk voldoet dan ook niet aan zijn verdragsverplichtingen en daarom kan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Verder voert eiser aan dat Nederland zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen, omdat het van belang is dat hij niet heen en weer wordt geslingerd tussen diverse landen. Eiser werd genoodzaakt om bescherming te zoeken in Nederland door de opstelling van de Franse autoriteiten in zijn asielzaak en het gebrek aan rechtszekerheid. Tot slot stelt eiser dat verweerder de asielaanvraag naar zich toe dient te trekken, omdat de Franse autoriteiten vreemdelingen die niet zijn gevaccineerd tegen Covid-19 de toegang tot het grondgebied ontzeggen. Het is niet reëel om ervan uit te gaan dat deze vaccinatieplicht voor de uiterlijke overdrachtsdatum (16 november 2021) zal zijn opgeheven.
4. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aan te tonen dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
5. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van structurele gebreken in het Franse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft in Frankrijk een asielaanvraag in kunnen dienen. Uit zijn verklaringen blijkt dat deze asielaanvraag in behandeling is genomen en dat hij hier ook een beslissing op heeft gekregen. Niet is gebleken dat het indienen van een asielaanvraag in Frankrijk voor eiser op voorhand kansloos is. Eiser heeft niet onderbouwd dat het beleid ten aanzien van personen uit Soedan in Frankrijk anders is dan in Nederland. De rechtbank laat daarbij in het midden wat het belang daarvan is. Verder garandeert Frankrijk met het claimakkoord dat ook een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet.
6. Dat er in Frankrijk een vaccinatieplicht zou gelden voor vreemdelingen heeft eiser niet onderbouwd. Over de coronapandemie heeft de Afdeling in eerdere uitspraken overwogen dat de omstandigheden die maken dat de overdracht op dit moment niet zou kunnen worden uitgevoerd, tijdelijke, feitelijke overdrachtsbeletsels zijn.1 Dit maakt de vaststelling van Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen zodanig bijzondere,
1. Zie de uitspraken van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032 en 12 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2408.
individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat de overdracht van eiser aan Frankrijk van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had dienen te trekken. De stelling dat eiser geen keuze had toen hij besloot in Nederland bescherming te zoeken, omdat hij daartoe werd genoodzaakt door de opstelling van de Franse autoriteiten in zijn asielzaak maakt niet dat er sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat Nederland het eisers asielverzoek naar zich toe dient te trekken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
28 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.