ECLI:NL:RBDHA:2021:16511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1106 + 1112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de objectafbakening van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] BV en de heffingsambtenaar van de gemeente Westland. De zaak betreft de waardering van twee onroerende zaken, gelegen in ’s-Gravenzande, die door eiseres worden gebruikt voor haar plantenkwekerij. De heffingsambtenaar had de waarde van deze onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 2.653.000 en € 2.082.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarderingen, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of de onroerende zaken als een samenstel kunnen worden aangemerkt volgens artikel 16 van de Wet WOZ. Eiseres stelde dat de locaties bij elkaar behoren en als één WOZ-object moeten worden beschouwd, terwijl de verweerder betoogde dat er geen sprake is van een geografisch samenhangend geheel. De rechtbank heeft overwogen dat de afstand van ongeveer twee kilometer tussen de locaties, evenals de aanwezigheid van andere bedrijven en woningen tussen de locaties, een contra-indicatie vormt voor het bestaan van een samenstel. De rechtbank concludeert dat de objectafbakening door de heffingsambtenaar juist is geweest en dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 21/1106 en SGR 21/1112

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaken tussen

[eiseres] BV, gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Staas),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Westland, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikkingen van 29 februari 2020 (de beschikkingen) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [onroerend zaak] [nummer 1] (zaaknummer SGR 21/1106) en [locatie] [nummer 2] (zaaknummer SGR 21/1112), beide te ’s-Gravenzande, op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) per waardepeildatum
1 januari 2019 (waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2020, vastgesteld op respectievelijk € 2.653.000 en € 2.082.000.
Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020 (de aanslagen).
Eiseres heeft tegen de beschikkingen bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslagen.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 december 2020 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroepen ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
De zaken zijn gezamenlijk behandeld op de zitting van 30 november 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , kantoorgenoot van de gemachtigde, bijgestaan door [B] en [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [D] en [E] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres drijft onder de naam [naam bedrijf] een plantenkwekerij, waarin zij pot- en groenteplanten kweekt. Eiseres maakt voor het kweken van haar producten gebruik van twee locaties in ’ [plaats] . De hoofdlocatie is gevestigd aan de [onroerend zaak] [nummer 1] en sinds 2007 in eigendom. De tweede locatie aan de [locatie] [nummer 2] is sinds 2017 in eigendom.
2. De onroerende zaak [onroerend zaak] [nummer 1] is een glastuinbouwlocatie en omvat per
1 januari 2020 de percelen [plaats] [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] , [perceelnummer 3] en [perceelnummer 4] . De oppervlakte van deze percelen samen bedraagt 60.432 m². De percelen en de daarop gevestigde opstallen vormen een samenstel in de zin van artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet WOZ.
3. De onroerende zaak [locatie] [nummer 2] is een glastuinbouwlocatie met woonhuis en omvat per 1 januari 2020 de percelen ’s-Gravenzande [perceelnummer 5] , [perceelnummer 6] , [perceelnummer 7] , [perceelnummer 8] , [perceelnummer 9] , [perceelnummer 10] en [perceelnummer 11] . De oppervlakte van deze percelen samen bedraagt 38.807 m². De percelen en de daarop gevestigde opstallen vormen een samenstel in de zin van artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet WOZ.
4. Eiseres is zowel eigenaar als gebruiker van beide onroerende zaken.
5. De afstand tussen de beide locaties bedraagt hemelsbreed ongeveer twee kilometer.
Geschil
6. In geschil is of de onroerende zaken [onroerend zaak] [nummer 1] en [locatie] [nummer 2] (de locaties) naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren en aldus, omdat die locaties bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn, een samenstel vormen als bedoeld in artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet WOZ.
7. Volgens eiseres is sprake van een samenstel van de locaties en dus van één WOZ-object. Uit het Schiphol-arrest [1] volgt dat voor de vraag of er sprake is van een samenstel beslissend is of de eigendommen door een bedrijf worden gebruikt dat als één samenhangend geheel moet worden beschouwd en de eigendommen door dat bedrijf voor één organisatorisch doel worden aangewend.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de locaties thans juist zijn afgebakend, omdat geen sprake is van eigendommen die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren. Er is geen sprake van een onmiskenbaar geografisch samenhangend geheel, maar van afzonderlijke locaties die ongeveer twee kilometer van elkaar gelegen zijn en die van elkaar gescheiden zijn door wegen en een groot aantal andere (agrarische) bedrijven en woningen. De locaties zijn geografisch zozeer van elkaar gescheiden (ver van elkaar verwijderd) dat deze omstandigheid een contra-indicatie voor het bestaan van een samenstel is.
Beoordeling van het geschil
9. Artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet WOZ luidt:
“Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
(…)
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
(…).”
10. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de objectafbakening geen beleidsvrijheid heeft. De objectafbakening vloeit immers rechtstreeks voort uit artikel 16 van de Wet WOZ en deze wordt door de rechtbank ambtshalve getoetst.
11. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een samenstel, dient de rechtbank te beoordelen, voor zover hier van belang, of de locaties naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren. In het zogenoemde Schiphol-arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2003 [2] is overwogen dat bij de beantwoording van de vraag in hoeverre (gedeelten van) eigendommen als een samenstel moeten worden aangemerkt, beslissend is of dat bedrijf als één samenhangend geheel moet worden beschouwd, waarbinnen alle (gedeelten van) eigendommen - die onmiskenbaar een geografisch samenhangend geheel vormen - voor één organisatorisch doel worden aangewend. Daarnaast heeft de Hoge Raad in het arrest van
13 november 2009 [3] overwogen dat de vraag of derden een samenhang kunnen waarnemen weliswaar een belangrijke rol kan spelen bij de beoordeling of sprake is van een samenstel als bedoeld in artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet WOZ, maar dat deze factor niet als enige bepalend is. Gelet op de tekst van deze bepaling dienen de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, in aanmerking te worden genomen. Daartoe kunnen ook omstandigheden behoren die voor derden niet waarneembaar zijn.
12. De rechtbank overweegt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een samenstel, binnen de kaders van de hiervóór onder 11 aangehaalde jurisprudentie, alle omstandigheden van het geval een rol kunnen spelen en dat deze omstandigheden in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Met betrekking tot de vraag of de locaties onmiskenbaar een geografisch samenhangend geheel vormen, is de rechtbank van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Daartoe overweegt zij dat de beide locaties op ruime afstand (twee kilometer) van elkaar liggen en dat tussen de locaties, naast wegen, een groot aantal andere (agrarische) bedrijven en woningen zijn gelegen. Gelet hierop horen de locaties niet zonder meer bij elkaar. Ook de aanwezigheid van voor eenieder duidelijk waarneembare kenmerken die erop duiden dat de locaties bij dezelfde onderneming in gebruik zijn, maakt, gezien deze aanzienlijke afstand, nog niet dat de samenhang tussen de locaties voor derden redelijkerwijs waarneembaar is. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat de locaties individueel verkoopbaar zijn. In reactie daarop heeft eiseres ter zitting desgevraagd verklaard dat het, in verband met de noodzaak tot schaalvergroting die binnen de sector bestaat, niet relevant is op welke afstand van de oorspronkelijke locatie een eventueel nieuw aan te kopen locatie zich bevindt. Hieruit leidt de rechtbank af dat de locaties afzonderlijk van elkaar verkoopbaar zijn.
De rechtbank concludeert dat in het onderhavige geval het ontbreken van geografische samenhang tussen de locaties doorslaggevend is voor het oordeel dat de eigendommen naar de omstandigheden beoordeeld niet bij elkaar behoren en dat daarom geen sprake is van een samenstel als bedoeld in artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet WOZ. Dat, naar eiseres heeft gesteld en door verweerder niet is weersproken, wel sprake is van organisatorische samenhang en verwevenheid tussen de locaties is, gelet op het gewicht dat aan de overige omstandigheden toekomt, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij de waardebepaling en waardevaststelling is uitgegaan van een juiste objectafbakening in die zin dat terecht twee verschillende objecten zijn onderscheiden, voor elk waarvan een waarde is bepaald en vastgesteld.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, voorzitter, en mr. M.A. Dirks en
mr. E.E. Schotte, leden, in aanwezigheid van mr. J. van der Plas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.