ECLI:NL:RBDHA:2021:16494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
NL21.13550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Zwart, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A.M.H. van de Wal, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer zou gelden voor Italië, gezien zijn medische situatie en de omstandigheden voor asielzoekers in dat land.

Tijdens de zitting op 14 september 2021 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, waaronder de verzoeken om de uitspraak aan te houden in afwachting van andere lopende zaken. De rechtbank overwoog dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië, en dat het aan eiser was om aan te tonen dat dit in zijn geval niet opging. De rechtbank concludeerde dat eiser hierin niet was geslaagd, ondanks zijn claims van bijzondere kwetsbaarheid.

De rechtbank oordeelde dat de overgelegde medische informatie en andere stukken onvoldoende waren om aan te tonen dat de situatie in Italië zodanig was dat de asielaanvraag niet kon worden overgedragen. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiser en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd op 21 september 2021 bekendgemaakt en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13550
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.13551, plaatsgevonden op 14 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Kabte Essaias. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 11 mei 2021 een overnameverzoek naar Italië verstuurd. Italië heeft hier niet tijdig op gereageerd, waardoor het (fictieve) claimakkoord op 12 juli 2021 is komen vast te staan.
2. Eiser voert in de kern aan dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de uitspraken van lopende zaken over bijzondere kwetsbare personen bij het EHRM (48062/19 en 48125/19) en de uitspraak van een zaak die op 7 september 2021 wordt behandeld door de meervoudige vreemdelingenkamer te Zwolle af te wachten en dus de uitspraak in deze zaak aan te houden. Met betrekking tot de inhoud van de beschikking voert eiser aan dat door
verweerder onvoldoende is onderkend dat hij na overdracht aan Italië, vrijwel zeker op straat zal belanden. In dit geval is namelijk, anders dan in M.T. tegen Nederland, sprake van een fictief akkoord, daarom kan in de beschikking niet worden volstaan met een verwijzing naar het arrest M.T. tegen Nederland. In dit verband wordt verwezen naar het AIDA-rapport van 3 juni 2021, waarin staat dat bij een uitdrukkelijk akkoord van Italië, de desbetreffende persoon naar de dichtstbijzijnde luchthaven van de bevoegde Questura wordt gebracht, terwijl bij een fictief akkoord de desbetreffende persoon naar één van de belangrijkste Italiaanse luchthavens wordt gebracht. Daarnaast voert eiser in zijn algemeenheid aan dat de toegang tot de asielprocedure problematisch is, omdat het voor asielzoekers moeilijk is om de juiste Questura te bereiken. Voor het overige wordt verwezen naar een schrijven met bijlage van Vluchtelingenwerk. Ook wordt onder meer verwezen naar uitspraken uit Duitsland. Eiser stelt dat uit de overgelegde stukken ook blijkt dat Italië niets zal doen met de overgelegde informatie over zijn medische toestand. Dat Italië is gebonden aan
richtlijnen rechtvaardigt niet de conclusie dat eiser in de praktijk opvang en daardoor ook toegang tot medische voorziening zal krijgen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recentelijk nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020, 25 februari 2021 en 19 april 2021. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Kijkend naar de uitspraken die zijn aangehaald in de beschikking en het beroepschrift samen met het AIDA-rapport van 3 juni 2021 in combinatie met overige landeninformatie, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, ook niet nu in dit geval sprake is van een fictief akkoord. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5. Voor zover eiser aanvoert dat hij een bijzonder kwetsbaar persoon is, zoals bedoeld in Tarakhel tegen Zwitserland, volgt de rechtbank hem hierin niet. De overgelegde stukken, waaronder zijn patiëntendossier en informatie van de maag-darm-leverarts zijn onvoldoende om deze bijzondere kwetsbaarheid aan te nemen. Laatstgenoemde arts stelt dat (medicinale) behandeling nu niet aan de orde is en overdracht zal geen onomkeerbare gevolgen voor de gezondheid hebben. Verder is gebleken dat eiser succesvol is behandeld voor tuberculose. Gezien het vorenstaande hoeft verweerder niet van bijzondere kwetsbaarheid van eiser uit te gaan en ziet de rechtbank ook geen aanleiding de behandeling van deze zaak aan te houden. Het desbetreffende verzoek wordt daarom afgewezen.
6. Met betrekking tot de toepasbaarheid van het arrest M.T. tegen Nederland, is de rechtbank van oordeel dat het feit dat in dit geval sprake is van een fictief akkoord niet in de weg staat aan de verwijzing door verweerder naar deze uitspraak. Meer recent heeft het EHRM in de uitspraak A.B. e.a. tegen Finland van 27 mei 2021 namelijk bevestigd dat de opvangvoorzieningen in Italië voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Daarnaast bevat het AIDA-rapport van 3 juni 2021 geen wezenlijk andere informatie dan het AIDA-rapport van
1. Productienummer 41100/19.
27 mei 2020 dat reeds is betrokken bij de uitspraken van de ABRvS. Ook toen was sprake van een mogelijke wachttijd voor personen voor wie een fictief akkoord gold. Het schrijven en de bijlagen van Vluchtelingenwerk leiden niet tot een ander oordeel. Ook kan uit de stukken niet worden afgeleid dat Italië niets zal doen met de door verweerder eventueel te verstrekken medische informatie van eiser. Dat hij eventueel langer zou moeten wachten op de luchthaven betekent niet dat niets wordt gedaan met zijn medische informatie.
7. De rechtbank is daarom van oordeel dat uit het overgelegde en aangevoerde niet blijkt dat in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem sprake is van zodanige gebreken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De genoemde passage uit het AIDA-rapport van 3 juni 2021 is daartoe onvoldoende. Ook het schrijven van Vluchtelingenwerk laat geen wezenlijk ander beeld zien van de situatie van asielzoekers in Italië dan al bekend was. De rechtbank volgt gezien de recente beslissingen van het EHRM en de ABRvS niet de oordelen uit de Duitse uitspraken die eiser heeft overgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, ECLI:NL:RBDHA:2021:9520 en de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, ECLI:NL:RBDHA:2021:7268.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
21 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.