ECLI:NL:RBDHA:2021:9520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.8873
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Guineese nationaliteit, beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 27 februari 2021 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië als verantwoordelijk land werd aangemerkt op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij het interstatelijk vertrouwensbeginsel werd ingeroepen. De eiser voerde aan dat hij in Italië geen adequate opvang had ontvangen en dat er risico op refoulement bestond. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die bevestigden dat Italië in staat is om asielzoekers te behandelen volgens de Europese richtlijnen. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser geen bijzondere redenen vormden om af te wijken van de Dublinverordening. De uitspraak werd gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, met R. Ben Sellam als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8873

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E. Sahin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 juni 2021 (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.8874, op 8 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Guineese nationaliteit te bezitten. Op 27 februari 2021 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 26 juni 2017 in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening is Italië verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft niet binnen de termijn van twee weken gereageerd op dit verzoek, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening vaststaat.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij stelt slechts drie maanden opvang te hebben gehad, waarna hij ongeveer twee tot drie jaar op straat heeft moeten leven. Verder heeft hij geen geld en ook geen medicijn gehad, aldus eiser. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser verwezen naar de update van het AIDA-rapport van 3 juni 2021 en de e-mailcorrespondentie tussen VluchtelingenWerk Nederland en Maria Cristina Romano, een Italiaanse advocate. Nu eiser alle nationale rechtsmiddelen heeft uitgeput, stelt hij dat er sprake is van een risico op refoulement. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Italië haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hierin niet geslaagd. In verschillende uitspraken heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [2] Dat eiser na drie maanden geen opvang meer had en verder geen geld of medicijnen heeft gekregen, is op geen enkele wijze onderbouwd. Het AIDA-rapport van 3 juni 2021 bevat geen wezenlijk andere informatie dan het AIDA-rapport van 27 mei 2020 dat reeds is betrokken bij de uitspraken van de Afdeling. Verder volgt uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 23 maart 2021 dat nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. [3] Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de overige door eiser aangehaalde stukken, de e-mailberichten tussen VluchtelingenWerk Nederland en mevrouw Romano, geen wezenlijk ander beeld naar voren dan de informatie waarop de Afdeling en het EHRM zich eerder hebben gebaseerd. Met de enkele stelling dat uit informatie die door VluchtelingenWerk Nederland is opgevraagd bij een Italiaanse advocaat blijkt dat er weliswaar nieuwe wetgeving is, maar dat de situatie onveranderd is, maakt eiser niet aannemelijk dat hij helemaal geen opvang in Italië zal krijgen. Immers heeft Italië middels het fictief claimakkoord garanties gegeven om de asielaanvraag, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling te nemen. Bij eventuele problemen kan eiser klagen bij de autoriteiten in Italië. Niet gebleken is dat de Italiaanse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen, of dat het indienen van een klacht bij voorbaat zinloos zal zijn.
5. Tot slot heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser aan Italië van onevenredige hardheid getuigt en verweerder aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU), nr. 604/2013.
2.ABRvS 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2129, 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449, 25 februari, ECLI:NL:RVS:2021:464 en 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.
3.EHRM 23 mart 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.