ECLI:NL:RBDHA:2021:16489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
21/1934 en 21/1935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van mvv-vereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Azerbeidjaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning en een terugkeerbesluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 21 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, die werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij in Nederland kon blijven terwijl haar beroep werd behandeld.

Tijdens de zitting op 17 juni 2021 heeft eiseres, vergezeld door haar gemachtigde en familieleden, haar standpunt toegelicht. Eiseres stelde dat zij vrijgesteld moest worden van het mvv-vereiste vanwege de uitzonderlijke omstandigheden door de COVID-19-pandemie, die het voor haar onmogelijk maakte om naar Azerbeidzjan te reizen voor de mvv. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling en dat de belangenafweging door de Staatssecretaris correct was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de verblijfsvergunning niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel of de Gezinsherenigingsrichtlijn.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om te voldoen aan de geldende regelgeving en de voorwaarden voor verblijfsvergunningen, zelfs in tijden van crisis. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de belangen van eiseres en haar gezin in de afweging zijn meegenomen, maar dat deze niet opwogen tegen het algemeen belang van het restrictieve toelatingsbeleid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/1934 en AWB 21/1935
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 24 september 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [1999] , van Azerbeidjaanse nationaliteit, eiseres/ verzoekster
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Met het besluit van 21 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres/ verzoekster (hierna te noemen: eiseres) tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen en een terugkeerbesluit opgelegd. Daarnaast is een dwangsom toegekend.
Met het besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en hangende dit beroep een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarin zij vraagt schorsende werking aan het bestreden besluit toe te kennen, zodat de behandeling van het beroep in Nederland kan worden afgewacht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Eiseres was aanwezig samen met haar gemachtigde, echtgenoot, schoonvader en tolk D. Aydin. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraakdatum is met de brief van 29 juli 2021 met zes weken verlengd. Door onvoorziene omstandigheden is de uitspraakdatum daarna met de brief van 10 september 2021 vastgesteld op 21 oktober 2021.
Nadat het onderzoek ter zitting gesloten was heeft verweerder met de brief van 29 juli 2021 nog nadere stukken gestuurd. Eiseres heeft verzocht deze buiten beschouwing te laten, omdat het onderzoek reeds was gesloten. Hier zal de rechtbank in deze uitspraak een beslissing over nemen.

Overwegingen

1. Eiseres is op 14 augustus 2018 in Azerbeidzjan gehuwd met [A] , die sinds 17 oktober 2018 verblijfsrecht heeft in Nederland als langdurig ingezetene.
2. Eiseres is op 29 april 2019 Nederland ingereisd en heeft 30 april 2019 asiel aangevraagd. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen, omdat op grond van de Dublinverordening [1] Tsjechië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Het beroep van eiseres tegen deze beslissing is door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen op 13 januari 2020 ongegrond verklaard.
3. De dochter van eiseres en haar echtgenoot, [B] , is op [2019] geboren en heeft verblijfsrecht voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar vader.
4. Eiseres heeft op 13 januari 2020 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd met als doel het kunnen voeren van gezinsleven met haar dochter [B] (referent) op grond van artikel 8 van het EVRM. [2]
5. Deze aanvraag is met het primaire besluit afgewezen met als reden, dat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en er geen vrijstellingsgrond van toepassing is [3] , noch reden voor het toepassen van de hardheidsclausule. [4] Ook heeft verweerder de afwijzing niet in strijd geacht met artikel 8 van het EVRM en gesteld dat er voor eiseres geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.
6. Op [2021] is de tweede dochter van eiseres en haar echtgenoot geboren, [C] . Er is uitstel van vertrek verleend tot zes weken na de datum van de bevalling.
7. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en hangende het bezwaar een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het oordeel van de voorzieningenrechter luidde dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. [5] Het bezwaar is vervolgens door verweerder ongegrond verklaard.
Standpunt van eiseres (in essentie weergegeven)
8. Eiseres stelt dat zij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Zij wijst hierbij op een recente [6] tijdelijke versoepeling van het mvv-vereiste vanwege covid-19. Ook doet eiseres een beroep op de mogelijkheid om in passende gevallen af te zien van het mvv- vereiste [7] en verblijfsrecht toe te staan indien de vreemdeling zich op het grondgebied van de lidstaat bevindt. De pandemie is een uitzonderlijke situatie, waardoor eiseres zich in een overmachtssituatie bevindt. Het is al langere tijd niet mogelijk naar Azerbeidzjan te reizen voor een mvv of in een buurland inburgeringsexamen te doen. Het strikt vasthouden aan het mvv-vereiste is onder deze omstandigheden in strijd met het evenredigheidsbeginsel en het doel van de Gezinsherenigingsrichtlijn [8] .
9. Verder is de belangenafweging [9] volgens eiseres ten onrechte in haar nadeel uitgevallen. Zo is te weinig gewicht toegekend aan het belang van het minderjarige kind van eiseres ( [C] ) om in Nederland te worden verzorgd en opgevoed. Ook kan van haar echtgenoot niet worden verwacht dat hij zijn onderneming in Nederland sluit, om voor drie maanden in Azerbeidzjan een andere onderneming te starten. Het land waar hij ook nog eens dienstplichtig is. Betrokkenen vormen geen onevenredige belasting voor de Nederlandse Staat en de gestelde zwaarwegende redenen van migratiebeleid zijn niet afdoende gemotiveerd.
10. Subsidiair voert eiseres aan dat bij de versoepeling van het mvv-beleid sprake is van ongeoorloofd onderscheid. [10] Het is in het belang van de volksgezondheid dat de reisbeperkingen worden nageleefd, daarom valt niet in te zien dat eiseres wel moet terugkeren naar Azerbeidzjan voor een mvv en personen die onder de doelgroep van het versoepelde mvv-beleid vallen niet.
Standpunt van verweerder (in essentie weergegeven)
11. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd, dat eiseres niet voldoet aan de vereisten voor de tijdelijke versoepeling van het mvv-vereiste vanwege covid-19. Verweerder betwist dat het beleid onevenredig is of dat ongeoorloofd onderscheid is gemaakt en houdt vast aan de gemaakte belangenafweging.

Beoordeling door de voorzieningenrechter/ rechtbank

12. De rechtbank/ voorzieningenrechter (hierna te noemen: de rechtbank) ziet zich gesteld voor de vraag of eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Bij de beoordeling wordt achtereenvolgens ingegaan op de beroepsgronden over de tijdelijke versoepeling van het mvv-vereiste in het kader van covid-19, het evenredigheidsbeginsel/ de hardheidsclausule, de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM en het gestelde ongeoorloofde onderscheid.
Tijdelijke versoepeling mvv-vereiste vanwege covid-19
13. Eiseres stelt dat zij moet worden vrijgesteld van het mvv- vereiste vanwege de tijdelijke versoepeling op grond van covid-19.
14. De volgende tekst is – voor zover van belang – hierover opgenomen: [11]

U hoeft de mvv niet op te halen als u voldoet aan de volgende 4 voorwaarden:

1.
Een van deze situaties geldt voor u:

U was in uw land van herkomst of bestendig verblijf toen u of uw referent de mvv-aanvraag deed. […] U hebt daar een geldige verblijfsvergunning of wacht op een beslissing op uw verblijfsaanvraag; of

U bent tussen 15 juni 2020 en (voor) 23 januari 2021 naar Nederland gereisd. En u hebt de mvv hier aangevraagd terwijl u rechtmatig verblijf had;
2.
U bent naar Nederland gereisd met een visum kort verblijf […];
3.
U kon sinds 15 juni 2020 niet terugreizen naar uw land van herkomst of bestendig verblijf. Dit kwam door de reisbeperkingen en dit kunt u bewijzen;
4.
De IND heeft uw mvv-aanvraag goedgekeurd toen u in Nederland was.

Gelden alle 4 voorwaarden voor u? Dan hoeft u de mvv niet op te halen.

15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet aan de onder 1 en 4 genoemde voorwaarden van voornoemde regeling voldoet. De mvv- aanvraag is immers niet in Azerbeidzjan gedaan en eiseres is ingereisd vóór 15 juni 2020. Ook is de mvv-aanvraag niet goedgekeurd. De beroepsgrond slaagt niet.
Mvv- vereiste en het evenredigheidsbeginsel/ de hardheidsclausule
16. In artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is bepaald dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, als de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Op grond van het derde lid van dit artikel kan de staatssecretaris een vreemdeling vrijstellen van het mvv-vereiste als toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit wordt de hardheidsclausule genoemd.
17. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het mvv-vereiste zoals neergelegd in de nationale regelgeving op zichzelf genomen niet in strijd is met het doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [12] Als een vreemdeling zich beroept op de hardheidsclausule, dan hoeft verweerder een beoordeling of die vreemdeling voldoet aan de materiële vereisten voor gezinshereniging pas te verrichten als de vreemdeling bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aanvoert die maken dat het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste als die vreemdeling aan alle materiële vereisten zou voldoen. Artikel 5, derde lid, van die Gezinsherenigingsrichtlijn biedt verweerder ruimte om te beoordelen wanneer zich passende gevallen voordoen waarin hij van vreemdelingen geen mvv vereist.
18. Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat niet van haar gevergd kan worden gedurende de pandemie met jonge kinderen te reizen naar Azerbeidzjan. De rechtbank overweegt dat deze omstandigheden de situatie weliswaar bemoeilijken, maar dat deze niet dusdanig zwaar of bijzonder zijn dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel dan wel toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Hoewel meer voorzorgsmaatregelen voor de reis en het verblijf moeten worden genomen, is niet gebleken dat het onmogelijk is, voor mensen met de Azerbeidjaanse nationaliteit, om in Azerbeidzjan of een omliggend land een mvv aan te vragen. Gelet op voornoemde rechtspraak, is het bestreden besluit niet in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De belangenafweging (artikel 8 EVRM)
19. Volgens vaste rechtspraak moet bij de belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM een ‘fair balance’ worden gevonden tussen het belang van eiseres bij het ongestoord uitoefenen van haar gezinsleven enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle voor die belangenafweging relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen de belangen. Dit laatste is een enigszins terughoudende toetsing.
20. De rechtbank stelt vast dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken en is van oordeel dat verweerder zich op grond daarvan op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eiseres verlangd kan worden dat zij het gezinsleven met haar echtgenoot en kinderen in Azerbeidzjan of elders buiten de EU (tijdelijk) uitoefent. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken, dat eiseres is geboren en getogen in Azerbeidzjan en daar het merendeel van haar leven heeft gewoond. Zij is relatief kort in Nederland en bekend met de cultuur en gewoonten in Azerbeidzjan. Ook heeft verweerder mogen meewegen dat eiseres volwassen is en zich staande kan houden, de dochters van eiseres nog erg jong zijn en nagenoeg geen banden met Nederland hebben, althans banden met Azerbeidzjan kunnen opbouwen. Verder heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat terugkeer naar Azerbeidzjan voor de echtgenoot van eiseres niet onoverkomelijk is. Hij heeft tot zijn dertiende in het land gewoond, is er met eiseres gehuwd en heeft er in 2019 nog een periode verbleven. De stelling dat hij bij terugkeer gevaar zou lopen vanwege een voor hem geldende dienstplicht is niet onderbouwd.
Is sprake van ongeoorloofd onderscheid?
21. De rechtbank overweegt dat bij toetsing aan artikel 14 van het EVRM eerst moet worden beoordeeld of sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Met ‘gelijke gevallen’ wordt ook bedoeld: op relevante punten vergelijkbaar.
22. De tijdelijke versoepeling van het mvv-beleid vereist dat de mvv-aanvraag is goedgekeurd terwijl de aanvrager in Nederland was (zie onder 14, voorwaarde 4). De aanvraag van eiseres is echter niet goedgekeurd. Eiseres meent dat zij toch onder deze regeling moet vallen, omdat voor iedereen geldt dat nodeloos reizen zoveel mogelijk moet worden voorkomen vanwege covid-19. Eiseres meent dat de terugreis naar Azerbeidzjan slechts een formalisme is om daar de mvv op te halen. In haar ogen is dit dus een nodeloze reis als bedoeld in de regeling. Verweerder heeft de mvv-aanvraag van eiseres echter afgewezen en daarmee verschilt de positie van eiseres wezenlijk van die van mensen van wie de mvv-aanvraag is goedgekeurd terwijl zij in Nederland waren. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen. De beroepsgrond slaagt niet.
Na het sluiten van het onderzoek gezonden informatie/ stukken
23. De rechtbank beschikte, al het voorgaande in overweging nemend, ten tijde van het sluiten van het onderzoek ter zitting over voldoende informatie in deze procedure om een beslissing te nemen. Voor heropening van het onderzoek is daarom geen reden. Het door verweerder op 29 juli 2021 toegestuurde stuk wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
Conclusie
24. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
25. Vanwege de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
26. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(de rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.uit artikel 17 van de Vreemdelingenwet Vw 2000 (Vw) of artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
4.artikel 3.71, derde lid, van het Vb
5.uitspraak voorzieningenrechter van 25 februari 2021 (AWB 20/6512)
6.Ten tijde van het indienen van de beroepsgronden van 28 april 2021.
7.op grond van artikel 5, derde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn
8.Richtlijn 2003/86/EG
9.op grond van 3 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), artikel 8 EVRM en artikel 24 Handvest van de grondrechten van de EU (het Handvest)
10.en hierdoor strijd met artikel 8 en 14 van het EVRM
11.Eerste productie bij het inleidende beroepschrift. Print van een pagina op de website van de IND met als titel: “Coronavirus (COVID-19): gevolgen voor uw aanvraag of verblijf” (laatst bijgewerkt 23 april 2021).
12.uitspraken van de Afdeling van 14 februari 2020 en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:471 en ECLI:NL:RVS:2020:759