ECLI:NL:RBDHA:2021:16481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
NL21.14336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangegeven welke specifieke informatie hij mist in zijn asielprocedure, en dat zijn algemene stelling over gebrek aan informatie onvoldoende was om de maatregel van bewaring op te heffen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, gezien zijn eerdere vertrek met onbekende bestemming tijdens een lopende asielaanvraag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de terugkeer naar Spanje, maar de rechtbank concludeert dat dit niet afdoet aan de noodzaak van de maatregel. Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft besloten om de maatregel van bewaring op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14336
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Ajdid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1995].
Asielprocedure
2. Eiser voert aan dat de asielprocedure niet inzichtelijk is en dat er weinig informatie over de procedure te vinden is in het dossier.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangegeven welke informatie hij mist en wat niet inzichtelijk is, en is van oordeel dat de enkele stelling dat er weinig informatie over de asielprocedure in het dossier staat, onvoldoende en te algemeen is. Dit kan niet leiden tot opheffing van de maatregel.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware grond 3a niet heeft betwist. Met betrekking tot de zware grond 3b heeft eiser aangevoerd dat hij geen bezwaar heeft tegen terugkeer naar Spanje, daarom is er geen aanleiding om aan te nemen dat hij zich aan toezicht zal onttrekken.
6. Volgens vaste rechtspraak3 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden van de maatregel van bewaring volstaan met de toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft op 15 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend. In afwachting van dit besluit is eiser op 2 september 2021 met onbekende
bestemming vertrokken tot aan zijn inbewaringstelling op 5 september 2021. Er kan dan ook aan eiser worden tegengeworpen dat hij zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken.
7. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden van bewaring onbesproken.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, omdat uit de motivering van verweerder onvoldoende duidelijk wordt waarom niet is gekozen voor een lichter middel. Verweerder had ook kunnen volstaan met een meldplicht.
1. Artikel 5.1b, derde lid., van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
9. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 20154 en 10 april 20155 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20146.
10. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser is namelijk tijdens een lopende asielaanvraag met onbekende bestemming vertrokken en aangetroffen op het moment dat hij illegaal wilde uitreizen naar Engeland. Niet valt in te zien waarom eiser zich aan een meldplicht zou houden. Daarnaast blijkt uit het vertrekgesprek van 16 september 2021 dat eiser niet naar Zwitserland wilde. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder een lichter middel terecht en voldoende gemotiveerd achterwege heeft gelaten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Overige
11. Eiser voert daarnaast aan dat in eerste instantie alle gesprekken in de procedure gingen over terugkeer naar Spanje of Marokko, terwijl verweerder voor eiser uiteindelijk een overdrachtsverzoek heeft gedaan aan Zwitserland. De rechtbank is van oordeel dat dit niet af doet aan de inbewaringstelling, omdat het feit blijft dat eiser zich heeft onttrokken aan toezicht.
12. Verder voert eiser nog aan dat hij samen met een andere persoon is opgepakt en dat die andere persoon niet in bewaring is gesteld. Ter zitting heeft verweerder in voldoende mate uitgelegd dat de maatregel van bewaring een uiterst middel is, waarbij per individu wordt bekeken of de maatregel opgelegd moet worden. Dat beide personen tegelijkertijd
zijn opgepakt leidt er dus niet per definitie toe dat beide personen ook de maatregel van bewaring opgelegd krijgen.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
6 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
20 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.