ECLI:NL:RBDHA:2021:16467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
20/7219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsdocument EU/EER en de toepassing van de Verblijfsrichtlijn in bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verblijfsdocument EU/EER voor een Braziliaanse minderjarige, eiseres, door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 12 december 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument, welke op 14 april 2020 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 17 september 2020 ongegrond verklaard, waarna eiseres in beroep ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, geboren in 2008, samen met haar moeder en halfzus in Nederland woont. De moeder van eiseres heeft een afgeleid verblijfsrecht op basis van het arrest Zhu en Chen, maar eiseres zelf werd niet als onder de werkingssfeer van de Verblijfsrichtlijn vallend beschouwd door de verweerder. De rechtbank oordeelde dat de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de afhankelijkheid van eiseres van haar moeder en de impact van een terugkeer naar Brazilië, niet door de verweerder waren onderkend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen zes weken, waarbij het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres wordt vergoed. Tevens zijn de proceskosten vastgesteld op € 1.496,-. De rechtbank benadrukte het belang van de eenheid van het gezin en de noodzaak om de positie van personen die niet onder de definitie van 'familieleden' vallen, te onderzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7219

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [2008] , van Braziliaanse nationaliteit, eiseres
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. van der Lubbe).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 12 december 2019 tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens zijn de moeder en oma van eiseres ter zitting verschenen. Als tolk is verschenen M.J. Victor Hugo Magalhaes.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is geboren op [2008] in [plaats] en heeft de Braziliaanse nationaliteit. De moeder van eiseres is geboren op [1992] en heeft eveneens de Braziliaanse nationaliteit. In 2014 is eiseres door haar moeder naar Brazilië gestuurd. Daar heeft eiseres twee jaar bij haar tante gewoond. Van mei 2016 tot 31 januari 2017 verbleef ook de moeder van eiseres in Brazilië. Vervolgens zijn zij samen naar Nederland gekomen en sindsdien heeft eiseres niet meer in Brazilië verbleven. Op 19 maart 2018 vertrok de moeder van eiseres met haar Spaanse vriend naar Spanje. Eiseres woonde toen bij haar opa in Nederland. Op [2018] is het halfzusje van eiseres (referente) in Spanje geboren. Zij heeft de Spaanse nationaliteit. Vervolgens is de moeder van eiseres met haar vriend en referente naar Nederland gekomen en wonen zij samen met eiseres in Nederland. Eiseres heeft geen contact met haar biologische vader.
2. Referente is aangemerkt als economisch niet-actieve in de zin van artikel 7, eerste lid, onder b, van Richtlijn 2004/38 (de Verblijfsrichtlijn). De moeder van eiseres, de vader van referente en eiseres hebben op 12 december 2019 aanvragen ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER. De moeder van eiseres en de vader van referente hebben een afgeleid verblijfsrecht gekregen op basis van het arrest Zhu en Chen. [1]
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Primair stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet valt onder de werkingssfeer van de Verblijfsrichtlijn. Volgens verweerder is de Verblijfsrichtlijn niet bedoeld om via een omweg illegaal verblijf van een reeds hier te lande verblijvende vreemdeling te legaliseren. Er is geen sprake van de situatie, als bedoeld in artikel 3 van de Verblijfsrichtlijn, dat een familielid van een Unieburger deze Unieburger naar Nederland begeleidt of zich bij hem voegt en (bovendien) in het land van herkomst reeds ten laste was van of inwoonde bij deze Unieburger. Eiseres woonde immers al in Nederland toen referente vanuit Spanje naar Nederland kwam en eiseres en referente hebben nooit samengewoond in Spanje. Voor zover eiseres wel valt onder de werkingssfeer van de Verblijfsrichtlijn stelt verweerder zich subsidiair op het standpunt dat het enkel ‘inwonen bij de Unieburger’ onvoldoende is. Volgens verweerder impliceert het begrip ‘inwonen’ enige afhankelijkheid. Eiseres woont niet in bij referente maar bij haar moeder. Ook is eiseres niet afhankelijk van referente maar van haar moeder. Tevens stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres geen afgeleid verblijfsrecht toekomt op grond van artikel 20 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) omdat toetsing aan dit artikel eerst aan de orde is indien vaststaat dat eiseres noch volgens het nationale recht, noch volgens het afgeleide Unierecht verblijf in Nederland toekomt. Van een nationaalrechtelijke procedure is tot dusverre geen sprake geweest. Meer subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen rechtstreekse afhankelijkheid bestaat tussen eiseres en referente. Verweerder acht een indirecte afhankelijkheid onvoldoende om een Unierechtelijk verblijfsrecht op te baseren nu het moet gaan om zeer bijzondere situaties van afhankelijkheid. Tot slot stelt verweerder dat niet is getoetst aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat een beroep op dit artikel niet kan leiden tot afgifte van het aangevraagde document.
4. Eiseres voert in beroep aan dat zij rechten kan ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn gelet op de bijzondere omstandigheden van haar geval. Indien eiseres geen verblijf wordt toegestaan, zal zij met haar moeder moeten terugkeren naar Brazilië. Als gevolg daarvan kan referente, als Unieburger, geen gebruik meer maken van haar recht op vrij verkeer en verblijf omdat zij samen met haar moeder wordt gedwongen om het grondgebied van Nederland en de Europese Unie (EU) te verlaten. Ook geeft verweerder volgens eiseres een verkeerde uitleg aan het begrip ‘inwonen bij de Unieburger’. Hiervoor dient enkel te worden aangetoond dat eiseres deel uitmaakt van het huishouden van de Unieburger. Er hoeft geen sprake te zijn van afhankelijkheid tussen eiseres en referente. Eiseres verwijst naar overweging 6 van de considerans van de Verblijfsrichtlijn, waaruit volgt dat de eenheid van het gezin in een verruimde betekenis voorop staat. Eiseres doet in dit verband beroep op uitspraken van deze rechtbank van 24 januari 2019 [2] en 16 april 2019 [3] en de conclusie van de advocaat-generaal Y. Bot van 27 maart 2012 [4] bij het arrest van het Hof van Justitie van 5 september 2012, Rahman. Het bestreden besluit is volgens eiseres ook in strijd met artikel 20 en 21 VWEU. Door de weigering een afgeleid verblijfsrecht vast te stellen, zal referente gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten. Eiseres wijst hierbij op het arrest van het Hof van Justitie van 6 december 2012, O., S. en L. [5] Dit arrest laat zien dat bij de beoordeling geen directe afhankelijkheidsverhouding is vereist tussen de Unieburger en de derdelander. Tot slot stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat de hoorplicht is geschonden.
5. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verblijfsrichtlijn, vergemakkelijkt het gastland, onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen, overeenkomstig zijn nationaal recht, binnenkomst en verblijf van andere, niet onder de definitie van artikel 2, punt 2, vallende familieleden, ongeacht hun nationaliteit, die in het land van herkomst ten laste zijn van of inwonen bij de burger van de Unie die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet, of die vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door de burger van de Unie strikt behoeven.
6. Punt 6 van de considerans van de Verblijfsrichtlijn bepaalt:
“Teneinde de eenheid van het gezin in een verruimde betekenis te handhaven en onverminderd het verbod van discriminatie om reden van nationaliteit, dient het gastland de positie te onderzoeken van personen die niet onder de in deze richtlijn gehanteerde definitie van “familieleden” vallen en die derhalve niet automatisch een recht van inreis en verblijf in het gastland genieten op grond van hun nationale wetgeving, om na te gaan of inreis en verblijf desondanks niet aan deze personen kan worden toegekend, rekening houdend met hun relatie met de burger van de Unie of andere omstandigheden, zoals het feit dat zij van deze financieel of lichamelijk afhankelijk zijn.”
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet voldoet aan de letterlijke bewoordingen van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verblijfsrichtlijn omdat geen sprake is van een situatie waarin eiseres in Spanje ten laste was van of inwoonde bij referente. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiseres valt onder de werkingssfeer van dit artikel gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval en de strekking van de Verblijfsrichtlijn. Vast staat dat referente gebruik maakt van haar recht van vrij verkeer en verblijf in Nederland. Van belang is dat eiseres, referente en hun moeder in Nederland behoren tot hetzelfde gezin en huishouden en daarom van elkaar afhankelijk zijn. Indien eiseres geen verblijfsrecht toekomt, zal zij met haar moeder moeten terugkeren naar Brazilië. Eiseres is immers elf jaar oud en kan niet zonder haar moeder vertrekken. Dit betekent voor referente ook dat zij Nederland en het grondgebied van de EU zal moeten verlaten. Referente was immers ten tijde van het bestreden besluit pas één jaar oud en kon niet zonder haar moeder achterblijven in Nederland. Daarmee raakt het lot van eiseres rechtstreeks aan het lot van de referente. Dit heeft tot gevolg dat referente het effectieve genot van de voornaamste aan haar status ontleende rechten wordt ontzegd. Het ontzeggen van het verblijfsrecht aan eiseres brengt met zich dat aan het verblijfsrecht van referente het nuttig effect wordt ontnomen. [6] Verweerder heeft dit niet onderkend.
8. Het beroep is reeds hierom gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, voorzitter, mr. G.P. Loman en
mr. M. den Heijer, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van 19 oktober 2004, Zhu en Chen (ECLI:EU:C:2004:639).
4.ECLI:EU:C:2012:174.
5.ECLI:EU:C:2012:776.
6.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 19 oktober 2004, Zhu en Chen (ECLI:EU:C:2004:639