Overwegingen
1. Eiseres heeft op 25 november 2019 een visum voor kort verblijf aangevraagd om dhr. [referent] (referent) te bezoeken. Eiseres is de verloofde van referent.
2. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan en afwezen op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, aanhef onder ii, van de Visumcode. Eiseres heeft het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond omdat de relatie tussen haar en referent niet aannemelijk is gemaakt.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de aanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, aanhef en onder vi, van de Visumcode. Eiseres wordt namelijk beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid. Aan deze afwijzing ligt ten grondslag dat eiseres niet in aanmerking komt voor een visum voor kort verblijf, omdat door de COVID-19-pandemie tijdelijke beperkingen gelden ten aanzien van niet-essentiële reizen naar de Europese Unie ter bescherming van de volksgezondheid.
4. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit is gebaseerd op een andere juridische grondslag, zodat het besluit niet meer te beschouwen is als het resultaat van de heroverweging van het primaire besluit.
5. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State(ABRvS) blijkt dat er op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een volledige heroverweging plaatsvindt in bezwaar. Dat betekent dat verweerder nieuwe relevante feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling moet betrekken en argumenten kan hanteren die niet eerder in de procedure zijn ingeroepen. Verweerder heeft een andere weigeringsgrond gehanteerd. Deze wijziging is te beschouwen als het resultaat van de heroverweging van het primaire besluit. Verweerder heeft namelijk de coronapandemie en daarbij horende reisbeperkingen als nieuwe relevante omstandigheid in zijn beoordeling meegenomen. De verwijzingen van eiseres naar de uitspraak van de ABRvS van 10 september 2003en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 maart 2006gaan niet op. In die zaken was namelijk geen sprake van een heroverweging van het primaire besluit, maar van een nieuw besluit op een andere grondslag. De beroepsgrond faalt.
6. Eiseres voert verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder had kunnen wachten met het nemen van een beslissing. Dan had eiseres na afloop van de inreisbeperkingen in de gelegenheid geweest om naar Nederland te reizen. Nu wordt eiseres onevenredig geraakt, omdat de afwijzingsgronden in het primaire besluit in rechte vast zijn komen te staan. Eventuele vervolgaanvragen kunnen mogelijk op dezelfde gronden worden afgewezen.
7. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Een visumaanvraag wordt in het licht van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden getoetst. Ten tijde van het bestreden besluit was er geen zicht op beëindiging van de genoemde reisbeperkingen. Hierdoor heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om het besluit aan te houden. Dat verweerder had kunnen wachten met het nemen van een beslissing, betekent niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De beroepsgrond faalt.
8. Eiseres voert ook aan dat het bestreden besluit in strijd is met het fair play beginsel. Eiseres vermoedt dat verweerder de reisbeperkingen, ingevoerd op 19 maart 2020, heeft gebruikt om haar bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Verweerder heeft namelijk de termijn waarbinnen hij een besluit op bezwaar had moeten nemen, ruim overschreden. Eiseres stelt dat zij het visum had gekregen als verweerder tijdig, dus vóór 19 maart 2020, het besluit op bezwaar had genomen.
9. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met het fair play beginsel. Eiseres heeft haar vermoeden dat verweerder het nemen van het besluit op bezwaar bewust heeft uitgesteld niet onderbouwd. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 april 2010gaat dan ook niet op. In die zaak was namelijk wel sprake van zo’n bewust uitstel door verweerder. De beroepsgrond faalt.
10. Eiseres beroept zich verder op het gelijkheidsbeginsel. Zij verwijst naar de situatie die is ontstaan naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
1 april 2020. In deze zaak heeft verweerder gewacht met het nemen van een nieuw besluit op bezwaar totdat de maatregelen rondom het coronavirus zijn opgeheven. Verder verwijst eiseres naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 21 december 2020en
23 december 2020. Ook wijst eiseres op het vervolg op een uitspraak van 24 december 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. Daarbij heeft verweerder, na vernietiging van de beslissing op bezwaar, niet alsnog het bezwaar ongegrond verklaard met toepassing van de afwijzingsgrond die ziet op het gevaar voor de volksgezondheid.
11. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de zaak van eiseres niet gelijk is aan de in 10. genoemde uitspraak van 1 april 2020. In die zaak heeft verweerder na de gegrondverklaring van het beroep de opdracht gekregen om een nieuw besluit te nemen. Verweerder is toen tot de conclusie gekomen dat de oorspronkelijke afwijzingsgronden geen stand konden houden en dat het visum alsnog moest worden verleend. Tegen die specifieke achtergrond heeft verweerder toen aanvankelijk gewacht met het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, omdat inmiddels de reisbeperkingen waren ingesteld. Van een dergelijke specifieke omstandigheid is in de zaak van eiseres geen sprake. In zoverre gaat het beroep op het gelijkheidsbeginsel dan ook niet op.
12. Overigens heeft verweerder naar aanleiding van de uitspraak van 1 april 2020 op
16 oktober 2020 alsnog een besluit genomen. Daarbij heeft hij het bezwaar ongegrond verklaard op grond van de reisbeperkingen. Anders dan de zittingsplaats Zwolle verondersteld heeft, is de zittingsplaats Utrecht niet gebleken dat verweerder daarbij het bezwaarschrift inhoudelijk heeft beoordeeld. Hoe dan ook volgt de zittingsplaats Utrecht de onder 10. genoemde uitspraken van de zittingsplaats Zwolle niet. In deze uitspraken is de zittingsplaats Zwolle voorbijgegaan aan de specifieke omstandigheden waaronder verweerder aanvankelijk heeft gewacht met het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar naar aanleiding van de genoemde uitspraak van 1 april 2020. De zittingsplaats Utrecht hecht wél belang aan die specifieke omstandigheden, zoals is overwogen onder 11. Ook in zoverre faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
13. De rechtbank gaat niet in op hetgeen eiseres heeft gesteld over wat verweerder heeft gedaan naar aanleiding van de onder 10. genoemde uitspraak van 24 december 2020 van de zittingsplaats Haarlem. Eiseres heeft dienaangaande geen stukken ingebracht. Al hierom is haar stelling onvoldoende onderbouwd.
14. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure. Volgens eiseres was het niet op voorhand duidelijk dat zij niet tot een uitzonderingscategorie behoorde.
15. De rechtbank overweegt dat eiseres niet behoort tot de uitzonderingscategorieën van reizigers met een essentiële functie of reizigers aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht en om die reden wel toegang tot het grondgebied krijgen. Dit was voor verweerder duidelijk op het moment waarop het bestreden besluit werd genomen. Op de aanvraag staat namelijk duidelijk aangegeven wat het doel is van het bezoek van eiseres: ‘familiebezoek en kennismaking met de schoonfamilie, Nederland, Nederlandse taal en cultuur’. Uit het bezwaarschrift van 16 maart 2020 blijkt ook dat eiseres kennis wil maken met Nederland en met de levensomstandigheden van referent, zodat zij een weloverwogen beslissing kan nemen over haar toekomst al dan niet in Nederland. Op voorhand was dus duidelijk dat eiseres niet onder een uitzonderingscategorie valt. Een hoorzitting zou niet tot een ander besluit hebben kunnen leiden. Verweerder heeft daarom met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen kunnen afzien. De beroepsgrond faalt.
16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.