ECLI:NL:RBDHA:2021:16452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
NL21.12496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende vreemdelingenbewaring. Eiser, een Nigeriaanse man, werd op 23 juni 2021 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met het oog op zijn overdracht naar Italië. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 2 augustus 2021 opgeheven, maar eiser handhaafde zijn beroep en schadevergoedingsverzoek. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot aan de opheffing. Eiser stelde dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was en dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris wel degelijk voortvarend heeft gehandeld en dat de weigering van eiser om een PCR-test af te nemen, die noodzakelijk was voor zijn overdracht, een belangrijke factor was in de beslissing om de maatregel van bewaring voort te zetten. Eiser had ook psychische klachten, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende onderbouwd zijn om de maatregel van bewaring onrechtmatig te verklaren.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen onrechtmatigheid is vastgesteld in de periode dat de maatregel van bewaring heeft geduurd. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in deze zaak in het voordeel van de Staatssecretaris uitvalt, gezien de omstandigheden en het gedrag van eiser. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12496
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D. Matadien),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Lorier).

Procesverloop

Verweerder heeft op 23 juni 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Verweerder heeft op 2 augustus 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft het beroep gehandhaafd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1985] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 juli 2021 (in de zaak NL21.9994) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert - samengevat - het volgende aan. Eiser stelt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkte aan de verwijdering. Tevens acht eiser de grondslag voor het laten voortduren van de maatregel van bewaring in strijd met een redelijke belangenweging en proportionaliteit. Eiser acht het laten voortduren van de bewaring na de laatste uitspraak d.d. 9 juli 2021 (de rechtbank begrijpt de uitspraak van 5 juli 2021 in de zaak NL21.9994) van uw rechtbank dan wel nader door uw rechtbank te bepalen datum, onrechtmatig. Eiser verwijst hieromtrent naar artikel 3, 5 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 15, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn (Tri). Eiser is per 23 juni 2021 in bewaring gesteld door verweerder in het kader van een overdracht naar Italië. De bewaring van eiser is door verweerder per 2 augustus 2021 opgeheven omdat de overdracht niet binnen de gestelde termijn haalbaar was. Eiser heeft aanzienlijke psychische klachten gekregen welke hij ook had aangegeven. Het was bekend dat eiser vanwege de uitzichtloosheid in Italië niet terug wilde, aangezien er geen medische voorzieningen voor hem aanwezig waren. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de persoonlijke en medische omstandigheden van eiser. Eiser had asiel aangevraagd en verweerder heeft ook in de voortgangsgegevens erop gewezen dat eiser is aangemeld bij de Centrale Orgaan opvang asielzoekers. Gezien het voorgaande heeft verweerder ten onrechte de bewaring niet eerder opgeheven en geen lichter middel toegepast zoals het opleggen van een meldplicht dan wel een aanwijzing om zich op te houden in het asielzoekerscentrum. Eiser heeft gedurende de bewaring vanwege Corona ook in een streng en beperkt regiem gezeten in het Detentiecentrum Rotterdam. Vanwege het strikte coronaregiem moest eiser 22 uur op zijn cel blijven en was deze situatie gelijk aan een strafrechtelijke detentie. Het strikte en beperkende coronaregiem in het Detentiecentrum heeft een negatieve invloed gehad op eisers fysieke en mentale welbevinden. Eiser heeft naast psychische klachten ook psychosomatische klachten gekregen zoals stress, slapeloosheid, lusteloosheid en stemmingswisselingen. Gezien het voorgaande verzoekt eiser uw rechtbank om hem een hogere schadevergoeding toe te willen kennen dan de forfaitaire bedragen.
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat er na 9 juli 2021 geen deugdelijke grondslag was voor het tot 2 augustus 2021 laten voortduren van de maatregel van bewaring. Op 2 juli 2021 is voor eiser opnieuw een vlucht aangevraagd en eiser zou op 3 augustus 2021 worden uitgezet naar Italië. Op 5 juli 2021 is het vluchtakkoord ontvangen. Voor eiser is vervolgens een afspraak gemaakt voor het afnemen van de PCR-test, die hij in het kader van zijn medewerkingsplicht had moeten ondergaan. De vlucht en geplande overdracht is op 2 augustus geannuleerd omdat eiser opnieuw niet heeft meegewerkt aan de PCR-test, door niet te verschijnen op de voor hem gemaakte testafspraak. Vervolgens is op dezelfde dag besloten de maatregel van bewaring op te heffen omdat het niet meer haalbaar bleek te zijn eiser tijdig (binnen de termijn van zes weken na het opleggen van de maatregel van bewaring) over te dragen. Dit is de enige reden geweest voor het opheffen van de maatregel van bewaring. Tot aan het moment van opheffing was er sprake van een concreet zicht op overdracht. Met betrekking
tot de stellingen die inhouden dat aan eiser een lichter middel had moeten worden opgelegd, verwijst verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank van 5 juli 2021. Psychische en medische omstandigheden van eiser hebben terecht geen reden voor opheffing gevormd omdat eiser in het detentiecentrum de benodigde zorg kon krijgen. Eiser is aangemeld bij het COA na opheffing van de maatregel om de hierboven aangegeven reden, omdat hij na de opheffing recht op opvang had. Met betrekking tot de stelling dat het geldende Corona regime in het Detentiecentrum, waaraan eiser was onderworpen, reden had moeten zijn voor opheffing van de maatregel van bewaring, verwijst verweerder nog een keer naar de uitspraak van 5 juli 2021, rechtsoverweging 7. Niet is namens eiser gesteld, laat staan onderbouwd dat er na deze uitspraak aanleiding zou zijn daarover thans anders te oordelen. Gelet op het gedrag en de uitlatingen van eiser staat vast dat hij geen medewerking wenst te verlenen aan de overdracht zodat een lichter middel niet effectief is, terwijl verweerder een groot belang heeft bij het kunnen realiseren van de overdracht. Voorts is onverminderd sprake van een risico op onttrekking en is niet gebleken dat de maatregel van bewaring sedert 5 juli 2021 onevenredig bezwarend is geworden. Gezien het voorgaande stelt verweerder zich op het standpunt dat tot aan het moment van de opheffing van de maatregel,
de maatregel rechtmatig heeft voortgeduurd. Van een schending van artikel 5 EVRM is geen sprake, van een schending van artikel 15 lid 4 van de Tri kan evenmin sprake zijn, reeds omdat de Tri in deze zaak niet van toepassing is.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
Uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser op 30 juni 2021 zou worden overgedragen aan Italië, maar dat deze overdracht niet is doorgegaan omdat eiser heeft geweigerd een PCR- test af te nemen. Vervolgens heeft verweerder op 5 juli 2021 een vluchtakkoord ontvangen voor een vlucht naar Italië op 3 augustus 2021. Op 7 juli 2021 heeft verweerder een afname van een PCR-test gepland voor 2 augustus 2021. Tevens heeft verweerder op 14 juli 2021 een vertrekgesprek gevoerd met eiser waarin de vlucht van 3 augustus 2021 is aangekondigd. Op 2 augustus 2021 heeft eiser opnieuw geweigerd om een PCR-test af te nemen waardoor verweerder genoodzaakt was om de vlucht van 3 augustus 2021 te annuleren. Eveneens op 2 augustus 2021 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven omdat het niet meer haalbaar was eiser binnen de termijn van zes weken na het opleggen van de maatregel van bewaring over te dragen. Weliswaar kan eiser niet verplicht worden een PCR-test te ondergaan, echter rust op eiser volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de van State (ECLI:NL:RVS:2008:BF0502) wel de plicht om zijn volledige en actieve medewerking te verlenen om zijn vertrek uit Nederland mogelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft, gezien de problematiek aangaande de covid-19 pandemie, het ondergaan van een PCR-test niet een zodanige strekking dat deze verder gaat dan binnen het bestek van deze vertrekplicht redelijkerwijs van eiser zou kunnen worden verlangd. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was of dat verweerder onvoldoende voortvarend werkte tot aan de opheffing van de maatregel van bewaring. Deze beroepsgronden slagen niet.
Lichter middel
Over eisers beroepsgrond dat (wegens de omstandigheden in het detentiecentrum en de gevolgen daarvan) een lichter middel was geïndiceerd verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 5 juli 2021 (in de zaak NL21.9994), rechtsoverwegingen 6 en 7. Voor
zover eiser bedoelt dat hij detentieongeschikt is, overweegt de rechtbank dat eiser deze stelling ook nu niet heeft nader heeft onderbouwd met medische stukken. Evenmin zijn er concrete aanknopingspunten in het dossier aanwezig. In wat eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Belangenafweging
De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De duur van de bewaring speelt bij de belangenafweging weliswaar een rol maar op welk moment de belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling zal uitvallen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Nu eiser tot tweemaal heeft geweigerd een PCR-test te laten afnemen, komt de langere duur van de bewaring voor risico van eiser. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is geweest met het EVRM, de Terugkeerrichtlijn of de Vw. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring tot aan de opheffing rechtmatig is geweest. De beroepsgrond slaagt evenmin.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
07 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. C. Karman N. Dayerizadeh
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.