ECLI:NL:RBDHA:2021:16388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL21.9531
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 juni 2021, op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Op 22 juni 2021 heeft de verweerder de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft op 28 juni 2021 de zaak behandeld, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en de verweerder door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft zich in de uitspraak beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring voorafgaand aan de opheffing niet onrechtmatig was. Eiser had geen geldige identiteits- of reisdocumenten en was geregistreerd in Eurodac onder andere personalia, wat een significant risico op onttrekking met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet verplicht was om een lichter middel op te leggen, aangezien eiser niet meewerkte aan zijn overdracht aan Spanje en ook geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om zelfstandig terug te keren naar Algerije.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9531
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 22 juni 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.K.E van den Heuvel, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1979] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Machtiging tot binnentreden
3. Eiser wijst ter zitting op het feit dat de machtiging tot binnentreden niet in het digitale dossier zit. De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
4. Uit het M105 formulier: ‘Proces-verbaal staandehouding/ overbrenging/ophouding’ blijkt dat de machtiging van binnentreden niet is gebruikt door de verbalisanten. Zij kregen namelijk toestemming van een bewoner om binnen te treden nadat de deur werd geopend. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de machtiging tot binnentreden niet heeft hoeven toevoegen aan het digitale dossier. De beroepsgrond slaagt niet.
De bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3k heeft betwist.
7. De rechtbank is van oordeel dat de onbestreden zware gronden onder 3a en 3e feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser was niet in het bezit van geldige identiteits- of reisdocumenten toen hij Nederland inreisde. Hij is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Ook blijkt uit onderzoek in Eurodac dat eiser in Spanje geregistreerd staat onder andere personalia en dit wordt ook niet door hem betwist. De twee genoemde zware gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico op onttrekking bestaat en kunnen de maatregel van bewaring daarmee dragen. De rechtbank laat daarom de beroepsgronden die gericht zijn tegen de overige gronden van de maatregel van bewaring onbesproken.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Lichter middel
8. Tot slot voert eiser aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser heeft namelijk meerdere malen verklaard dat hij terug wil naar Algerije en niet naar Spanje wil worden overgedragen en heeft zich ook bij het IOM ingeschreven om dit te realiseren. Verweerder heeft hem ten onrechte niet de mogelijkheid gegeven om zelfstandig terug te keren naar Algerije.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het geval van eiser niet een lichter middel heeft hoeven opleggen. Hierbij is van belang dat eiser weigert mee te werken aan zijn overdracht aan Spanje. Ook heeft hij zijn medewerking geweigerd aan het afnemen van een covid-test voor zijn overdracht. Verweerder hoefde eiser niet de mogelijkheid te bieden om zelfstandig terug te keren naar Algerije, aangezien verweerder de keuze had om met toepassing van de Dublinverordening een claimverzoek naar Spanje te versturen of om gebruik te maken van de terugkeerprocedure in de zin van de Terugkeerrichtlijn.3 In het geval van eiser heeft verweerder er dus voor gekozen om een overdrachtsprocedure op te starten. Dat eiser zich heeft ingeschreven bij het IOM om terug te keren naar Algerije maakt niet dat hij geen verplichting meer had om mee te werken aan zijn overdracht aan Spanje. Bovendien had eiser al geruime tijd de mogelijkheid om terug te keren en heeft hier nooit gebruik van gemaakt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
3 Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2818.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.