ECLI:NL:RBDHA:2021:16383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
NL21.9774 en NL21.9859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijheidsbeperkende maatregel voor een Libisch gezin in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.9774 en NL21.9859, waarbij eisers, een Libisch gezin, in beroep zijn gegaan tegen de vrijheidsbeperkende maatregel die hen verplichtte te verblijven in een gezinslocatie. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet, met ingang van 11 juni 2021. Eisers stelden dat zij de Libische nationaliteit bezaten en dat zij niet in staat waren om Nederland zelfstandig te verlaten, omdat gedwongen terugkeer naar Libië niet mogelijk was en terugkeer met hulp van het IOM ook niet haalbaar was. De rechtbank heeft de zaak op 28 juni 2021 behandeld, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris terecht had gesteld dat het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel vorderde. De rechtbank concludeerde dat eisers wel degelijk aan hun rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten konden voldoen, ondanks de beweringen dat gedwongen terugkeer niet mogelijk was. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet onrechtmatig was opgelegd en dat de medische omstandigheden van eisers en het belang van de kinderen in de motivering van de maatregel waren meegewogen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.9774 en NL21.9859

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eisers], eisers V-nummers: [v-nummer] en [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluiten van 9 juni 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder met toepassing van artikel 56 van de Vreemdelingenwet (Vw) aan eisers de verplichting opgelegd met ingang van 11 juni 2021 te verblijven in de vrijheidsbeperkende gezinslocatie [plaats] .
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw W. Favl. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen dat zij de Libische nationaliteit hebben en dat zij zijn geboren op [1988] respectievelijk [1988] .
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw vordert. Hierbij heeft verweerder van belang geacht dat eisers:
  • niet voldaan hebben aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten;
  • geen vaste woon- of verblijfplaats hebben noch over voldoende middelen van bestaan beschikken.
3. Eiser voert aan dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd omdat de gronden die eraan ten grondslag zijn gelegd niet aan eisers tegengeworpen kunnen worden. In de maatregel is ten onrechte overwogen dat eisers niet voldaan hebben aan hun rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Uit de informatie op de website van DT&V blijkt
namelijk dat gedwongen verwijdering naar Libië niet mogelijk is en dat vrijwillige terugkeer met behulp van de IOM op dit moment ook niet mogelijk is. Op eisers rust dus een rechtsplicht waaraan ze door overmacht niet kunnen voldoen. Ook is ten onrechte tegengeworpen dat eisers geen vaste woon- of verblijfplaats hebben en onvoldoende middelen van bestaan, nu ze over beide juist wel beschikten op het AZC waar zij verbleven voordat de maatregel werd opgelegd. Daarnaast is er nog een hoger beroep aanhangig bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in het kader van hun asielprocedure en blijft de opvang behouden.
Terugkeer naar Libië
4. De rechtbank stelt vast dat op de website van DT&V staat aangegeven dat zelfstandige terugkeer naar Libië mogelijk is en alleen kan worden gefaciliteerd door de directie Internationale Aangelegenheden. Verder staat er dat de diplomatieke vertegenwoordiging vervangende reisdocumenten afgeeft als vreemdelingen zelfstandig terug willen keren. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat eisers wel degelijk aan hun rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten kunnen voldoen. Het enkele feit dat gedwongen terugkeer en terugkeer met behulp van het IOM niet mogelijk is maakt dit niet anders. Verweerder heeft deze grond dus aan de maatregel ten grondslag mogen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Recht op opvang
5. In de vrijheidsbeperkende maatregel is gemotiveerd dat het recht op opvangvoorzieningen in het kader van de Regeling Verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) voor eisers van rechtswege is geëindigd op 17 mei 2021. De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd1 wordt afgewezen heeft van rechtswege tot gevolg dat het recht op opvang2 wordt beëindigd.3 Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vw, wordt de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. Bij besluiten van 23 december 2020 heeft verweerder de aanvragen van eisers om een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Bij uitspraak van 12 april 20214 heeft de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Arnhem, de tegen deze besluiten ingestelde beroepen gegrond verklaard, waarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Het recht op opvang is dus op dat moment van rechtswege geëindigd.5 Niet in geschil is dat eisers ten tijde van het besluit geen vreemdelingen waren die op grond van artikel 3, derde lid, van de Rva zijn gelijkgesteld met de in het tweede lid van die bepaling genoemde categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Zoals bedoeld in artikel 28 van de Vw.
2 Krachtens de Wet COA of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt. 3 Zie in dit kader de uitspraak van de ABRvS van 28 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA4652. 4 ECLI:NL:RBGEL:2021:1873.
5 Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw in samenhang met artikel 82,
eerste lid, van de Vw.
Lichter middel
6. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de vrijheidsbeperkende maatregel en de opvang in het AZC had moeten worden voortgezet. Het gaat om een kwetsbaar gezin en er zijn medische verklaringen van eiseres overgelegd. De kinderen zijn ook kwetsbaar: er is sprake van een spraakachterstand en op de vrijheidsbeperkende locatie zijn er minder voorzieningen beschikbaar dan in het AZC. Het belang van de kinderen hoort voorop te staan en dat is volgens eisers niet terug te lezen in de maatregel.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het geval van eisers niet had hoeven volstaan met een lichter middel. Het belang van de kinderen is kenbaar meegewogen in de motivering van de maatregel en hetzelfde geldt voor de medische omstandigheden van eiseres. De rechtbank acht hierbij van belang dat de vrijheidsbeperkende maatregel geldt voor een speciale gezinslocatie in [plaats] , waar eisers juist opvang krijgen en beschikking hebben tot medische zorg. Niet is gebleken dat de maatregel onevenredig bezwarend is en onrechtmatig is opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.6
6 Zie artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw.