In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.9774 en NL21.9859, waarbij eisers, een Libisch gezin, in beroep zijn gegaan tegen de vrijheidsbeperkende maatregel die hen verplichtte te verblijven in een gezinslocatie. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet, met ingang van 11 juni 2021. Eisers stelden dat zij de Libische nationaliteit bezaten en dat zij niet in staat waren om Nederland zelfstandig te verlaten, omdat gedwongen terugkeer naar Libië niet mogelijk was en terugkeer met hulp van het IOM ook niet haalbaar was. De rechtbank heeft de zaak op 28 juni 2021 behandeld, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris terecht had gesteld dat het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel vorderde. De rechtbank concludeerde dat eisers wel degelijk aan hun rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten konden voldoen, ondanks de beweringen dat gedwongen terugkeer niet mogelijk was. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet onrechtmatig was opgelegd en dat de medische omstandigheden van eisers en het belang van de kinderen in de motivering van de maatregel waren meegewogen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.