Overwegingen
1. Eiser is naar eigen zeggen op 28 oktober 2017 Nederland ingereisd op een visum kort verblijf.
Op 18 januari 2018 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid als zelfstandige ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 19 februari 2018 afgewezen, waarbij ook aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd. Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 7 december 2018is deze afwijzing definitief geworden.
Op 10 januari 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid als zelfstandige ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 3 mei 2019 afgewezen. Hiertegen heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
Op 21 juni 2019 is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Dit inreisverbod is met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 oktober 2019definitief geworden.
2. Verweerder heeft zich – kort samengevat – in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er indicaties waren dat sprake was van een schijnrelatie tussen eiser en referente. Zij zijn daarom uitgenodigd voor een simultaan (gelijktijdig) gehoor om duidelijkheid te verschaffen over de relatie en de twijfels met betrekking tot de aard van de relatie weg te nemen. Uit dit simultaan gehoor is gebleken dat eiser en referente beiden uiteenlopende verklaringen en vage, tegenstrijdige en ronduit onware verklaringen hebben afgelegd over essentiële onderdelen van hun relaas. Deze verklaringen doen ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van het relaas. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser en referente een relatie zijn aangegaan met als enig doel het in de Verblijfsrichtlijnneergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. De aanvraag is daarom afgewezen.
3. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument als bedoeld in artikel
9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat hij verblijf wenst bij referente, die op grond van haar Bulgaarse nationaliteit EU-burger is.
Op grond van artikel 8.7, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is paragraaf 2.2 van hoofdstuk 8 van het Vb op hem van toepassing, als sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie met een EU-burger.
Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt – voor zover in deze zaak van belang – dat in aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, van het Vb verweerder aanneemt dat een duurzame relatie bestaat als de burger van de Unie en de ongehuwde partner voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment van beslissen, gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden. In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.
4. Artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn bepaalt dat lidstaten de benodigde maatregelen kunnen nemen om een recht als bedoeld in die richtlijn in geval van misbruik of fraude, zoals een schijnhuwelijk, te ontzeggen. Dit artikel biedt een grondslag voor het maken van een uitzondering op het beginsel van vrij verkeer en verblijf voor burgers van de Unie en hun familieleden. De bewijslast dat rechtsmisbruik of fraude is gepleegd rust op verweerder. Deze moet maatregelen als hiervoor bedoeld baseren op een individueel onderzoek van het concrete geval, waarbij geldt dat systematische en willekeurige controles niet zijn toegestaan. Het voorgaande is eveneens het uitgangspunt in paragraaf 4.2 van de richtsnoerenwaarin de bevoegdheid voor de lidstaten om in individuele gevallen een onderzoek in te stellen, welk onderzoek een afzonderlijk onderhoud met elk van de partners kan omvatten, afhankelijk is gesteld van een gegrond vermoeden van misbruik.
5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) eerder heeft overwogenheeft verweerder bij het antwoord op de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen beoordelingsruimte. De in de richtsnoeren opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Het staat de staatssecretaris dan ook vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken. Het vorenstaande laat onverlet dat de bestuursrechter kan toetsen of de door verweerder daartoe in aanmerking genomen concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek rechtvaardigen, aldus die uitspraken.
De indicatoren die hebben geleid tot het simultaan gehoor
6. Eiser voert allereerst aan dat de indicatoren niet concreet op deze zaak zijn toegespitst. Dit is in strijd met het EU-recht en door deze werkwijze wordt het EU-recht in wezen teniet gedaan.
7. De voorlopige voorzieningenrechter/rechtbank (hierna: rechtbank) is van oordeel dat zelfs als er door verweerder (een aantal) algemene indicatoren zijn gebruikt, deze indicatoren in deze zaak concreet toegespitst zijn op het verhaal en de situatie van eiser en referente. Van strijd met het EU-recht is dan ook geen sprake. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de aangevoerde gronden die betrekking hebben op de algemene werkwijze van verweerder, maar geen betrekking hebben op deze concrete zaak, buiten de beoordeling van het geschil vallen. De rechtbank kan en zal zich daar dan ook niet over uitlaten.
8. Eiser voert verder aan dat ten onrechte als indicator is genoemd dat hij eerder aanvragen heeft ingediend en geen gehoor heeft gegeven aan het opgelegde inreisverbod, wat eisers wens om in Nederland te verblijven blootlegt. Dit zegt echter niets over de relatie. Ook is de indicator huurbetaling onduidelijk, nu eiser en referente hierover hetzelfde hebben verklaard. Verder is volgens eiser niet duidelijk wat verweerder een voldoende aantal foto’s vindt. Er zijn foto’s met familie en vrienden overgelegd van ruim voor de aanvraag en er is uitgelegd dat eisers eigenlijk altijd samen zijn, zodat er geen reden is om foto’s te sturen. Datzelfde geldt voor WhatsApp-berichten. De mededeling van de loketmedewerkster, waar in het bestreden besluit naar wordt verwezen, is verder niet in de stukken te vinden. Eiser voert hierover verder aan dat bij het gesprek bij de balie niets is gezegd over een summierlijk gemaakte aanvraag. Concluderend stelt eiser dat de indicatoren onafhankelijk en in samenhang bezien geen nader onderzoek rechtvaardigen.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit vier indicatoren die in het primaire besluit zijn tegengeworpen, heeft laten vallen. De overige indicatoren heeft verweerder gehandhaafd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende indicatoren genoemd die nader onderzoek naar de relatie rechtvaardigen. De rechtbank wijst naar dat wat verweerder hierover gemotiveerd in de besluitvorming heeft opgenomen. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de indicatoren in samenhang moeten worden bezien, wat ook betekent dat één indicator op zichzelf misschien niet direct linkt aan de relatie tussen eiser en referente, maar dat die indicator in relatie met andere indicatoren wel een beeld schept op grond waarvan nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Verweerder heeft in de indicatoren van eisers eerdere verblijfsprocedures, het feit dat de relatie is gestart na het inreisverbod, de tegenstrijdige informatie over de verblijfsadressen op verschillende documenten, zoals het aanvraagformulier, de relatieverklaring en de werkgeversverklaring, en de datum van samenwonen alsmede het ontbreken van contacthistorie, zowel via WhatsApp of telefoon, voldoende indicatoren mogen zien om nader onderzoek in de vorm van een simultaan gehoor te willen doen. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
De verklaringen tijdens het simultaan gehoor
10. Eiser voert aan dat verweerder verduidelijkingen in het gehoor, die na confrontatie zijn gegeven, ten onrechte heeft aangemerkt als tegenstrijdigheden. Dit terwijl de vraagstelling, zoals verweerder ook erkend, niet identiek is geweest. Eiser heeft in bezwaar al aangevoerd dat die verklaringen niet tegenstrijdig, maar onvolledig zijn geweest en elkaar aanvullen. Vervolgens is eiser concreet ingegaan op door verweerder genoemde tegenstrijdigheden en onvolledigheden.
11. Over de wijze van vraagstelling overweegt de rechtbank dat aan eiser en referente in grote lijnen dezelfde vragen zijn gesteld over dezelfde onderwerpen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat in de dynamiek van een gesprek vragen nooit op exact dezelfde wijze zullen worden gesteld en dat dit ook niet verplicht/noodzakelijk is om de benodigde informatie te krijgen. Uit het simultaan gehoor en de daarin gehanteerde vraagstelling wordt echter voldoende duidelijk welke informatie verweerder van eiser en referente wilde hebben. De vragen die zijn gesteld, zijn ook voldoende concreet en op de zaak toegespitst om dezelfde (lijn van) antwoorden te krijgen. Dat eiser en referent een ander antwoord geven op bepaalde concrete, nagenoeg dezelfde vragen heeft verweerder dan ook aan eisers kunnen tegenwerpen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat er tijdens het simultaan gehoor tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd die tot de conclusie leiden dat sprake is van een schijnrelatie. Als voorbeeld, maar dit is geen uitputtende opsomming, noemt de rechtbank de volgende afgelegde verklaringen.
Eiser en referente hebben op meerdere punten tegenstrijdig verklaard over de woning aan de [adres] in [plaats] . Zo heeft referente verklaard dat zij met eiser en [naam] de woning heeft bezichtigd, dat [naam] de eigenaar is en ook het huurcontract heeft opgesteld, dat de tegels in de keuken rood met witte rand zijn en dat zij en eiser het douchegordijn niet zelf hebben opgehangen. Eiser verklaart hierover echter dat het huis van [naam] en [naam] samen is, dat de bezichtiging is geweest met zijn tante en oom en dat [naam] er niet bij was, dat de tegels in de keuken bruin/rood zijn en dat hij en referente het douchegordijn zelf hebben opgehangen.
Verder heeft eiser tegenstrijdig verklaard over hoe referente van het vliegveld naar huis is gekomen nadat zij naar Bulgarije is geweest. Eiser verklaart in eerste instantie dat hij thuis was toen eiseres zelf vanaf het vliegveld naar huis is gekomen en dat hij daarna naar zijn werk is gegaan. Geconfronteerd met de verklaring van referente verklaart eiser dat het klopt dat referente door [naam] naar huis is gebracht. In de gronden van bezwaar staat echter dat eiser heeft verklaard dat hij aan het werk was en naar huis is gegaan. Deze drie verschillende verklaringen stemmen niet met elkaar overeen.
Referente heeft verder op verschillende momenten tegenstrijdig verklaard over hoe zij naar haar werk ging toen zij in [plaats] woonde en in [plaats] werkte. In eerste instantie verklaart referente dat zij met het openbaar vervoer naar haar werk ging en verklaart zij dat ze de bus naar Hilversum pakte en daar de trein naar [plaats] nam. Anders dan in beroep is aangevoerd, heeft referente dus wel degelijk verklaard dat zij met de trein naar haar werk ging. Later verklaart referente, toen haar is gevraagd of zij met de trein en bus naar het werk ging, dat zij soms met de auto ging en dat zij bijna dagelijks met de auto ging. Gevraagd waarom zij dan heeft gezegd dat zij met het openbaar vervoer ging, zegt zij er niet opgekomen te zijn. Zij verklaart kort daarna dat zij soms met de auto ging, maar vaker met de trein. Referente verklaarde dat zij de trein naar Utrecht nam. Zij is daarna nogmaals expliciet gevraagd of zij met het openbaar vervoer ging voordat zij in [plaats] woonde en daarop antwoordt referente bevestigend. Eiser heeft hierover verklaard dat referente altijd met [naam] meereed naar haar werk in [plaats].
Eiser en referente hebben verder tegenstrijdig verklaard over hoe zij het Suikerfeest hebben gevierd. Eiser heeft hierover verklaard dat hij niet weet wanneer dit was en dat hij het zich niet herinnert dat zij het gevierd hebben. Referente heeft daarentegen verklaard met het Suikerfeest samen te zijn geweest, dat iedereen bij [naam] was, dat zij en eiser door [naam] zijn opgehaald, hebben overnacht bij [naam] en de ochtend erna door [naam] zijn teruggebracht. Geconfronteerd met de verklaringen van referente heeft eiser verklaard dat hij niet weet of het tijdens Ramadan is dat hij is meegenomen naar het huis, maar dat hij niet weet of dat met het Suikerfeest was.
De verklaringen van eiser en referente over de vraag of eiseres eerder gehuwd is geweest, zijn tegenstijdig. Eiser heeft immers verklaard dat referente eerder gehuwd is geweest met de vader van haar dochter, terwijl referente heeft verklaard dat zij nooit gehuwd is geweest.
Over hun eigen toekomst en een eventuele bruiloft hebben eiser en referente ook tegenstrijdig verklaard. Eiser heeft hierover verklaard dat zij trouwplannen hebben, dat het huwelijk in Turkije zal plaatsvinden op traditionele wijze en dat niet is gesproken over de kleding. Referente heeft op dit punt verklaard dat er trouwplannen zijn, dat is niet besproken waar het huwelijk zal plaatsvinden, maar dat wel is gesproken over hoe het feest zal zijn en over de kleding.
13. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser in beroep naar voren heeft gebracht op deze onderwerpen de tegenstrijdigheden in de verklaringen tijdens het simultaan gehoor niet wegneemt. Dat sprake is van aanvullende verklaringen die elkaar ondersteunen, onderschrijft de rechtbank niet gelet op dat wat onder 12 is opgenomen. Gelet op deze tegenstrijdige verklaringen is het voor verweerder, en daarmee ook voor de rechtbank, niet mogelijk om inzicht te krijgen in de aard en diepte van de relatie tussen eiser en referent. Er is immers veel onduidelijkheid op punten waar wel duidelijkheid had mogen worden verwacht. Dit maakt dat de rechtbank het standpunt van verweerder dat sprake is van een schijnrelatie onderschrijft. Dat misschien op andere punten geen tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd of de onduidelijkheid achteraf is weggenomen, maakt de conclusie over bovenvermelde verklaringen niet anders en daarmee ook niet het oordeel over de vraag of sprake is van een schijnrelatie. De beroepsgronden van eiser slagen niet.
14. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
15. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.