ECLI:NL:RBDHA:2021:16284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
NL21.10588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak met Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, een beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land voor de behandeling van de asielaanvraag werd aangewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 juli 2021, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris gemotiveerd heeft ingegaan op de zienswijze van de eiser en dat deze zienswijze niet voldoende onderbouwd was om de motivering van de Staatssecretaris te weerleggen. Eiser voerde aan dat Italië niet voldeed aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder in dit geval terecht van dit beginsel is uitgegaan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat Italië nog steeds als veilig kan worden beschouwd voor Dublin-claimanten.

Eiser heeft ook aangevoerd dat hij kwetsbaar is en dat er individuele garanties nodig zijn, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder zijn dat de Staatssecretaris een uitzondering had moeten maken op de Dublinverordening. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een bevestiging van de geldigheid van de Dublinverordening in deze context.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10588
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Oosterhof), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: F.M.M. Van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.10589, op 20 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat zijn zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze is ingegaan. Eiser maakt niet concreet inzichtelijk waarom deze motivering niet juist zou zijn, noch op welke punten van zijn zienswijze verweerder niet, althans onvoldoende is ingegaan. Dit had wel op zijn weg gelegen. Daarom gaat de rechtbank aan deze beroepsgrond voorbij.
4. Eiser voert tevens aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder verwijst in reactie op het beroep op de rapporten van AIDA en SFH/OSAR ten onrechte naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 april 2021,(ECLI:NL:RVS:2021:881). Deze rapporten zijn namelijk op onjuiste wijze beoordeeld door de ABRvS, aangezien de situatie in de praktijk verschilt met wat er in die uitspraak is geoordeeld. Daarnaast motiveert verweerder met een enkele verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS onvoldoende waarom het rapport van Raphaelswerk niet leidt tot het oordeel dat er niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In die uitspraak heeft de ABRvS zich namelijk niet inhoudelijk uitgelaten over de inhoud van het rapport. Eiser betwist verder dat de nieuwe Italiaanse immigratiewet 130/2020 voorziet in wijzigingen van de huidige immigratiewet, gelet op de praktijk. Hierbij verwijst eiser naar het e-mail contact van VluchtelingenWerk Nederland en [A] , Italiaanse advocate en ELENA- coördinator voor Italië. Hieruit blijkt volgens eiser onder andere dat er geen gereserveerde plaatsen zijn voor Dublin terugkeerders en dat zij pas toegang hebben tot opvang na formalisering van hun asielaanvraag. Verder geeft [A] aan dat er op het vliegveld geen rekening wordt gehouden met kwetsbare Dublin terugkeerders sinds het nieuwe decreet.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. De rechtbank overweegt dat de ABRvS in de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020, 25 februari 2021 en 19 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2020:986), (ECLI:NL:RVS:2020:2449), (ECLI:NL:RVS:2021:464) en (ECLI:NL:RVS:2021:881) heeft geoordeeld dat verweerder nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan ten aanzien van Italië. De rechtbank ziet in wat door eiser is aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen dan de ABRvS in de hiervoor genoemde uitspraken. Het enige in beroep aangehaalde nieuwe rapport ten opzichte van de door de ABRvS beoordeelde informatie betreft het rapport van de Duitse vereniging Raphaelswerk. Verweerder heeft ten aanzien van dit rapport kunnen overwegen dat dit geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie voor Dublinclaimanten in Italië, dan al bekend was. Dat in dit rapport melding wordt gemaakt van problemen aangaande asielzoekers met betrekking tot toegang tot gezondheidszorg, toegang tot de arbeidsmarkt en integratie en (taal)onderwijs, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van structurele problemen in de asielprocedure. Daarnaast heeft eiser enkel verwezen naar pagina 15 van zijn zienswijze waarin dit rapport wordt aangehaald. Eiser heeft niet nader onderbouwd hoe het rapport van Raphaelswerk een wezenlijk ander beeld geeft dan uit de andere genoemde rapporten volgt.
6. Het e-mail contact van VluchtelingenWerk Nederland en [A] , Italiaanse advocate en ELENA-coördinator voor Italië maakt ook niet dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Weliswaar blijkt hieruit dat het nog niet duidelijk is hoe de nieuwe Italiaanse immigratiewet 130/2020 in de praktijk is uitgewerkt, maar hieruit volgt niet dat Dublin terugkeerders na overdracht aan Italië structureel geen opvang of toegang tot de asielprocedure krijgen. De omstandigheid dat eiser bij het opnieuw verkrijgen van toegang tot een opvangvoorziening moeilijkheden kan ondervinden, brengt niet mee dat al daarom sprake is van ernstige tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank betrekt daarbij dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EHRM) in het arrest M.T. tegen Nederland van
23 maart 2021, (ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519), heeft geoordeeld dat, gelet op de aanzienlijke verbeteringen in het opvangsysteem voor asielzoekers in Italië sinds oktober 2020, zowel wat betreft de toegang als de geboden voorzieningen, een overdracht aan Italië geen reëel en voorzienbaar risico op een met een artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling met zich brengt. Het EHRM heeft in het arrest M.T. tegen Nederland vastgesteld dat een Dublinclaimant in Italië in het asielsysteem wordt opgenomen en recht heeft op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij onder andere de Circular letter van 8 februari 2021 betrokken en het feit dat er nieuwe wetgeving is met meer waarborgen en waarin bepaalde aanpassingen uit het Salvini- decreet worden teruggedraaid. Voor het oordeel dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen, bestaat daarom geen grond. Ook het persoonlijk relaas van eiser biedt daarvoor geen aanknopingspunten.
Tijdens het Aanmeldgehoor Dublin heeft eiser verklaard dat hij acht maanden in een asielzoekerscentrum heeft verbleven en daarna besloten heeft om te vertrekken en dat hij de tweede keer tijdens zijn verblijf in Italië een week vakantie heeft genomen aldaar.
7. Verder voert eiser aan dat hij kwetsbaar is in de zin van het Tarakhel arrest. Hij heeft medische klachten en is in Italië verstoken van een medische behandeling. Er moeten individuele garanties worden gevraagd volgens hem.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op het arrest Tarakhel niet slaagt, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in zijn geval sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid als bedoeld in dit arrest. Hij heeft zijn medische klachten niet met stukken onderbouwd. Verweerder was reeds hierom dan ook niet gehouden om aanvullende individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen om een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te voorkomen.
9. Daarnaast beroept eiser zich op artikel 17 van de Dublinverordening. Gelet op zijn persoonlijke relaas waaruit volgt dat hij veroordeeld is geweest tot een leven op straat, zonder werk of medische behandeling en de situatie omtrent het coronavirus, ligt het in de rede voor Nederland om zijn asielverzoek aan te trekken.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder voor eiser een uitzondering had moeten maken. Bovendien volgt dat wat in dit kader is aangevoerd niet uit zijn persoonlijk relaas. De rechtbank volgt verweerder dat de door eiser genoemde omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
29 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.A. Banga M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.