ECLI:NL:RBDHA:2021:16284
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak met Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, een beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land voor de behandeling van de asielaanvraag werd aangewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 juli 2021, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen.
De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris gemotiveerd heeft ingegaan op de zienswijze van de eiser en dat deze zienswijze niet voldoende onderbouwd was om de motivering van de Staatssecretaris te weerleggen. Eiser voerde aan dat Italië niet voldeed aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder in dit geval terecht van dit beginsel is uitgegaan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat Italië nog steeds als veilig kan worden beschouwd voor Dublin-claimanten.
Eiser heeft ook aangevoerd dat hij kwetsbaar is en dat er individuele garanties nodig zijn, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder zijn dat de Staatssecretaris een uitzondering had moeten maken op de Dublinverordening. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een bevestiging van de geldigheid van de Dublinverordening in deze context.