ECLI:NL:RBDHA:2021:16237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/927 en AWB 21/928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag verblijfsvergunning regulier voor humanitaire doeleinden na aangifte van mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'humanitair tijdelijk'. Eiseres had op 9 december 2020 aangifte gedaan van mensenhandel en verzocht om een verblijfsvergunning op basis van deze aangifte. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen, omdat het Openbaar Ministerie (OM) op 14 december 2020 had besloten geen vervolging in te stellen. Dit besluit was voor verweerder reden om de aanvraag niet in te willigen, aangezien de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk werd geacht voor de opsporing van mensenhandel.

Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 juli 2021 is eiseres niet verschenen, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de verblijfsvergunning die op grond van een aangifte mensenhandel wordt verleend, bedoeld is om een vreemdeling de mogelijkheid te bieden om mee te werken aan strafvervolging. De rechtbank oordeelde dat het niet aan verweerder is om de beslissing van het OM te beoordelen en dat eiseres in dat geval zelf een procedure bij het gerechtshof kan starten.

De rechtbank heeft ook de beroepsgronden van eiseres over de toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de uitleg van de Richtlijn 2004/81/EG verworpen. De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse regelgeving in lijn is met de Richtlijn en dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres terecht was. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen, gezien haar financiële situatie. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/927 en AWB 21/928
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 2 augustus 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [1993] , van Nigeriaanse nationaliteit, eiseres/verzoekster
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘humanitair tijdelijk’ afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht voor zowel de beroepsprocedure, als voor de voorlopige voorzieningprocedure. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen, omdat is gebleken dat eiseres geen inkomen en vermogen heeft. Daarmee is voldaan aan de vereisten die de rechtbank hanteert om betalingsonmacht voor het griffierecht aan te nemen.
Eiseres heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 23 december 2020 is die aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het beroep dat eiseres hiertegen heeft ingediend is bij uitspraak van 12 februari 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard. [1]
3. Eiseres heeft op 9 december 2020 aangifte gedaan van mensenhandel en een beroep gedaan op de verblijfsregeling mensenhandel neergelegd in artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit (Vc) en verder uitgewerkt in het beleid van verweerder neergelegd in paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4. Verweerder heeft die aanvraag niet ingewilligd, omdat het openbaar ministerie (OM) op 14 december 2020 heeft besloten dat er geen vervolging wordt ingesteld naar aanleiding van de aangifte van eiseres. Dit maakt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel. De aanwezigheid van eiseres in Nederland is volgens het OM namelijk niet noodzakelijk voor de opsporing van mensenhandel. Verweerder heeft het besluit in bezwaar gehandhaafd. Hiertegen richt zich het beroep van eiseres.
5. Eiseres heeft als eerste beroepsgrond aangevoerd dat verweerder het besluit niet voldoende heeft gemotiveerd, omdat hij zonder toelichting uitgaat van de juistheid van het besluit van het OM om niet tot vervolging over de gaan.
6. De rechtbank geeft eiseres hierin geen gelijk. De verblijfsvergunning die op grond van een aangifte mensenhandel wordt verleend, is bedoeld om een vreemdeling een mogelijkheid te bieden om mee te werken aan strafvervolging. Het OM is verantwoordelijk voor die strafvervolging. Het is niet aan verweerder om te beoordelen of de beslissing om al dan niet tot strafvervolging over te gaan inhoudelijk juist is. Als eiseres het niet eens is met deze beslissing, ligt het op haar weg om een procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering bij het gerechtshof te starten om vervolging alsnog af te dwingen. Verweerder heeft – anders dan eiseres betoogt - zonder verdere motivering kunnen verwijzen naar de beslissing van het OM om geen vervolging in te stellen naar aanleiding van de aangifte van eiseres. De beroepsgrond slaagt dus niet.
7. Eiseres betoogt verder dat verweerder in haar geval met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had moeten afwijken van zijn beleid. Verweerder miskent volgens haar dat artikel 3.48 van het Vb en het beleid niet precies hetzelfde zijn en dat een afwijking van het – volgens eiseres te strikt geformuleerde beleid – dus wel mogelijk is. Verweerder heeft volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd waarom het besluit niet onevenredig bezwarend en niet kennelijk onredelijk is voor eiseres.
8. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Artikel 3.48 van het Vb is een algemeen verbindend voorschrift en daarvan kan verweerder niet op grond van artikel 4:84 van de Awb afwijken. In artikel 3.48 van het Vb staat als duidelijke voorwaarde dat vergunningverlening alleen kan als er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan. Het beleid dat in paragraaf B8/3 van de Vc staat, is slechts een iets uitgebreidere herhaling van artikel 3.48 van het Vb. Artikel 3.48 van het Vb staat daarom in de weg aan het afwijken van het beleid op het punt van de noodzaak van de aanwezigheid van eiseres in Nederland. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
9. Eiseres betoogt tot slot dat artikel 3.48 van het Vb en de beleidsregel in paragraaf B8/3 van de Vc een veel te strikte uitleg zijn van Richtlijn 2004/81/EG (de Richtlijn). [2] Eisers leest in artikel 1 van de Richtlijn dat het doel van de verblijfsvergunning is het verlenen van medewerking bij het bestrijden van mensenhandel of hulp bij illegale immigratie. Dat is volgens haar breder dan alleen medewerking geven aan een strafrechtelijk onderzoek. Verweerder heeft miskend dat de aanwezigheid van eiseres van belang kan zijn voor de bestrijding van mensenhandel in andere zaken. Eiseres heeft namelijk een duidelijke beschrijving gegeven van de groep mensenhandelaren. Vaak zullen mensenhandelaren ook meer slachtoffers maken en daarvoor is de aanwezigheid van eiseres dus wel belangrijk. Eiseres heeft als slachtoffer van mensenhandel ook recht op bescherming in de vorm van een verblijfsvergunning. Dat is volgens haar eveneens een doel van de Richtlijn.
10. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat artikel 3.48 van het Vb en paragraaf B8/3.1 van de Vc niet in lijn of zelfs in strijd zouden zijn met de Richtlijn. Dat het verlenen van medewerking aan de bestrijding van mensenhandel, los van een strafrechtelijke procedure, genoeg zou moeten zijn voor een verblijfsvergunning volgt de rechtbank namelijk niet. Uitgangspunt voor vergunningverlening op grond van de Nederlandse regelgeving is dat de aanwezigheid van een vreemdeling in Nederland noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel. Als het OM niet tot vervolging overgaat is daarvan dus geen sprake. Het verblijf van die vreemdeling in Nederland is dan niet dienstig voor onderzoek of de gerechtelijke procedure, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn. De Nederlandse regelgeving is in lijn met de Richtlijn. Dat eiseres als gesteld slachtoffer van mensenhandel alleen al om die reden voor een verblijfsvergunning in aanmerking zou moeten komen, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de Richtlijn. Eiseres heeft niet toegelicht waarom zij meent dat dit wel het geval zou zijn. De verwijzing naar artikel 1 van de Richtlijn waaruit dit volgens eiseres impliciet zou volgen is daartoe niet voldoende. Dat de Nederlandse regelgeving niet in lijn zou zijn met de Richtlijn is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. [3] De beroepsgrond slaagt niet.
11. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
13 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.NL20.21975
2.Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie.
3.Vgl. de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 17 december 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:13035 en de uitspraak van de zittingsplaats Utrecht van 21 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5480