ECLI:NL:RBDHA:2021:16207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
NL21.2344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Eritrese eiseres op basis van ongeloofwaardige identiteit en asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiseres. De eiseres had op 21 maart 2018 asiel aangevraagd in Nederland, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling. De eiseres is met onbekende bestemming vertrokken, waardoor de overdracht aan Italië niet meer mogelijk was. Op 19 december 2019 diende de eiseres een opvolgende asielaanvraag in Nederland, die centraal stond in deze procedure.

De rechtbank heeft de aanvraag van de eiseres afgewezen als ongegrond. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had de identiteit van de eiseres ongeloofwaardig geacht, evenals haar verklaringen over de dienstplicht en haar illegale uitreis uit Eritrea. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht twijfels had over de geboortedatum van de eiseres, die in Italië als [1999] geregistreerd stond, terwijl de eiseres claimde dat haar geboortedatum [2001] was. De rechtbank vond dat de overgelegde doopakte niet voldoende bewijs bood voor de geboortedatum van de eiseres.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de verklaringen van de eiseres over haar oproep tot militaire dienstplicht ongeloofwaardig waren. De rechtbank baseerde zich op informatie uit gezaghebbende bronnen die aangeven dat de dienstplicht in Eritrea geldt vanaf 18 jaar. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij als minderjarige was opgeroepen voor militaire dienst. De rechtbank volgde de verweerder in zijn standpunt dat de verklaringen van de eiseres over haar illegale uitreis niet geloofwaardig waren, en dat de aanvraag terecht was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2344
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen S.B. Aniania. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Eritrese nationaliteit en stelt te zijn geboren op [2001]. Eiseres heeft op 21 maart 2018 asiel aangevraagd in Nederland. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Italië op grond van de Dublinverordening1 verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De beschikking is onherroepelijk geworden met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 3 september 20182. Eiseres is met onbekende bestemming vertrokken waardoor de uiterste oversdrachtstermijn voor de overdracht aan Italië is verstreken en Italië niet langer verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres.
1. De Verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
2 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 september 2018 (201806672/1/V3 en 201806672/2/V3).
2. Op 19 december 2019 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag in Nederland gedaan. Deze aanvraag staat in de huidige procedure centraal.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Nationaliteit, identiteit en herkomst;
een oproep tot militaire dienstplicht;
illegale uitreis uit Eritrea.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder de nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de identiteit van eiseres ongeloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder de verklaringen van eiseres over de dienstplicht en haar illegale uitreis ongeloofwaardig geacht.
Identiteit eiseres
5. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar identiteit ongeloofwaardig wordt geacht omdat alleen haar geboortedatum is betwist. Eiseres stelt, onder verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 28 januari 20213 en zittingsplaats Roermond van 20 januari 20214, dat verweerder zich niet enkel mag baseren op de geboortedatum die in Italië is geregistreerd als inhoudelijk is bestreden dat deze datum onjuist is. Eiseres verwijst ook naar de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 17 december 2020 (19637, nr. 2686)5. Eiseres heeft op 29 juni 2021 een kopie van een doopakte overgelegd waarop [2001] staat vermeld als haar geboortedatum.
6. De rechtbank overweegt dat eiseres heeft verklaard dat zij in Libië heeft aangegeven meerderjarig te zijn. In Italië staat [1999] als geboortedatum van eiseres geregistreerd, zo blijkt uit het Eurodac-systeem. In Nederland staat de geboortedatum van eiseres tot dusverre geregistreerd als [1999].
7. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de in beroep overgelegde doopakte niet aannemelijk maakt dat de juiste geboortedatum van eiseres [2001] is, omdat het niet een door de Eritrese autoriteiten afgegeven identificerend document is6. Dit volgt uit paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Bovendien is de doopakte een kopie, waardoor er geen onderzoek naar het document kan worden gedaan. Verweerder heeft dan ook, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel7, er van mogen uitgaan dat [1999] de geboortedatum van eiseres is8. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bewijsnood verkeert omdat ze niet heeft
3 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 28 januari 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:837).
4 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 20 januari 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:473).
5 Kamerstuk II 2020/2021 19637 nr. 2686.
6 Zie de uitspraak van de ABRvS van 11 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1165).
7 Verweerder verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 9 november 2017 (201708491/1) en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 augustus 2018.
8 Uitspraak van de ABRvS van 3 september 2018 (201806672/1/V3).
onderbouwd dat het haar niet is gelukt om een geboorteakte of paspoort te verkrijgen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat eiseres haar geboortedatum moet onderbouwen. De beroepsgrond slaag niet.
Militaire dienstplicht in Eritrea
8. Eiseres voert verder aan dat verweerder onzorgvuldig en ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de verklaringen van eiseres over de oproep tot militaire dienst die eiseres in Eritrea als minderjarige heeft ontvangen ongeloofwaardig is. Verweerder had de nadere uitleg van de zienswijze in zijn besluitvorming moeten betrekken.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiseres over de oproep tot militaire dienst die zij als minderjarige in Eritrea heeft ontvangen, ongeloofwaardig zijn. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als minderjarige is opgeroepen voor de militaire dienstplicht. Daartoe heeft verweerder eiseres mogen tegenwerpen dat uit gezaghebbende bronnen zoals de algemene landeninformatie over Eritrea9 blijkt dat de dienstplicht geldt vanaf 18 jaar. Ook heeft verweerder eiseres mogen tegenwerpen dat zij de oproep zelf nooit heeft gezien, maar dat haar moeder haar had verteld dat ze was opgeroepen. Daarnaast heeft verweerder eiseres’ tegenstrijdige en summiere verklaringen over de oproep en militaire dienstplicht van belang mogen achten. Eiseres heeft namelijk in het aanmeldgehoor bij haar eerste aanvraag verklaard geen oproep te hebben ontvangen en uit angst te zijn vertrokken maar in het nader gehoor in de huidige procedure heeft zij verklaard dat ze een schriftelijke oproep heeft ontvangen. Ook kan eiseres weinig vertellen over de dienstplicht en heeft zij tegenstrijdig verklaard over familieleden die al dan niet in militaire dienst zijn (geweest). Verder heeft verweerder de zienswijze wel degelijk in zijn besluitvorming betrokken, zo blijkt uit bladzijde vier van het bestreden besluit. Tot slot blijkt uit de verslagen van de gehoren ook niet dat er communicatieproblemen waren of dat eiseres moeite had met antwoorden, zoals verweerder terecht ter zitting heeft gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Illegale uitreis
10. Eiseres voert ook aan dat verweerder ten onrechte haar verklaringen over de voorbereidingen van haar vlucht uit Eritrea als ongeloofwaardig heeft beoordeeld omdat eiseres hierover duidelijk heeft verklaard in de gehoren en de zienswijze.
11. Volgens paragraaf C7/11.4.5. van de Vc verleent verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan een Eritrese vreemdeling die aannemelijk maakt Eritrea illegaal te zijn uitgereisd. Uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 20 juni 201710 volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat zij Eritrea illegaal is uitgereisd. Daarvoor is van belang dat de vreemdeling geloofwaardig heeft verklaard over de uitreis en of haar overige verklaringen geloofwaardig zijn. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)11 heeft overwogen, komt doorslaggevend gewicht toe aan de verklaringen van een vreemdeling over het asielrelaas juist omdat het onmogelijk is om een illegale uitreis met documenten te bewijzen.
9 Algemeen Ambtsbericht Eritrea – 2017, p. 61.
10 Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 20 juni 2017 (ECLI:CE:ECHR:2017:0620JUD004128216)
M.O. t. Zwitserland.
11 Uitspraak van de ABRvS van 5 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1846).
12. Gezien het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte de verklaringen van eiseres over de illegale uitreis ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft immers de kern van het asielrelaas van eiseres op goede gronden ongeloofwaardig geacht, zoals blijkt uit rechtsoverweging 9. Daar komt bij dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiseres over haar voorbereidingen voor de illegale uitreis niet aannemelijk zijn omdat zij drie maanden in de gevangenis zou hebben doorgebracht nadat haar eerste poging om Eritrea illegaal te verlaten was mislukt12. Eiseres wist dus van de mogelijke gevolgen van een illegale uitreis. Dat eiseres vervolgens toch een tweede keer Eritrea illegaal zou hebben verlaten samen met iemand die zij amper kende, zonder dat zij voorbereidingen heeft getroffen voor haar reis of zich heeft geïnformeerd over de route, heeft verweerder niet ten onrechte onlogisch geacht13. De beroepsgrond faalt.
Terugkeer naar Eritrea
13. Voor zover eiseres ter zitting nog heeft willen betogen dat haar een verblijfsvergunning moet worden verleend omdat zij een onmenselijke behandeling vreest als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) als ze wordt teruggestuurd naar Eritrea, al dan niet in combinatie met de vrees dat zij terugkeer alsnog in militaire dienst moet, oordeelt de rechtbank als volgt.
14. De rechtbank volgt eiseres niet voor zover zij betoogd dat ze in de aandacht van de Eritrese autoriteiten zal komen te staan bij een terugkeer naar Eritrea en daarmee in een situatie terecht zal komen die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Volgens paragraaf C7/11.8 van de Vc vindt er geen gedwongen terugkeer plaats van een vreemdeling naar Eritrea. Voor zover eiseres vreest dat zij bij terugkeer naar Eritrea alsnog in militaire dienst moet, loopt zij dit risico dus ook niet omdat, zoals hiervoor gezegd, gedwongen terugkeer niet zal plaatsvinden14.
15. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
16. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 21 april 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:4126).
13 Uitspraak van de ABRvS van 13 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:833). 14 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 10 juni 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:4668).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken bekendgemaakt op:
16 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.A. Schuman L.L. Hol
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.