ECLI:NL:RBDHA:2021:16132
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van minderjarige statushouder met band met Denemarken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser van Syrische nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Utrecht, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. V. Senczuk, en een tolk, M. Khairi. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. N. Jansen.
De rechtbank overwoog dat de eiser al internationale bescherming genoot in Denemarken, waar hij sinds 28 december 2015 een verblijfsvergunning had. De rechtbank stelde vast dat de Deense autoriteiten hun internationale verplichtingen naleven en dat de eiser zich in geval van problemen tot hen moest wenden. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de minderjarige eiser voldoende waren meegewogen door de verweerder, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de eiser niet terug kon keren naar Denemarken.
De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van de eiser niet-ontvankelijk was, omdat hij een zodanige band met Denemarken had dat het redelijk was om van hem te verwachten dat hij naar dat land terugkeerde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Schuman, in aanwezigheid van griffier mr. C. ten Klooster.