ECLI:NL:RBDHA:2021:16081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
NL21.4300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van gezinsleven en mvv-vereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De eiser, een man van Sierra Leoonse afkomst, had op 7 april 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 september 2020 werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij geen geldige machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) heeft, wat een vereiste is voor de aanvraag van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft ook het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het bezwaar van de eiser tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd had dat er geen sprake was van hechte persoonlijke banden tussen de eiser en zijn dochter, die in Nederland verblijft en een verblijfsvergunning heeft. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn betrokkenheid bij de opvoeding van zijn dochter, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van de eiser uitviel, en dat de afwijzing van de aanvraag niet onredelijk was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4300
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K.J. Dienders).

Procesverloop

In het besluit van 21 september 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) van 7 april 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf voor ‘familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM1’ afgewezen.
Op 10 februari 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar afgewezen (AWB 20/7213)2.
In het besluit van 22 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. van Elp (als waarnemer van gemachtigde). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 10 februari 2021, (AWB 20/7213).
verschuldigde griffierecht. De rechtbank verleent eiser vrijstelling van de betaling van griffierecht omdat hij voldoende heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling.
2. Eiser heeft de Sierra Leoonse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1980. Eiser verblijft 18 jaar in Nederland, maar verblijft hier niet rechtmatig. Op [geboortedatum] 2015 is de dochter van eiser, [dochter] , geboren. Zij heeft de Sierra Leoonse nationaliteit en is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geldig tot 27 november 2022. De moeder van [dochter] is eveneens in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd tot 27 november 2022. Eiser heeft [dochter] erkent en is op de geboorteakte vermeld als wettelijke vader.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) heeft en hier niet van wordt vrijgesteld. Verweerder vindt de afwijzing van de aanvraag wegens het mvv-vereiste verder niet onredelijk hard.
Toetsingskader
4. Op grond van paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het uitoefenen van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM op grond van artikel 3.13, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
De IND neemt in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn erkenner/biologische vader als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)3 en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)4 moet bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie- en privéleven een ‘fair balance’ worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen de belangen. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.
Motivering van het bestreden besluit
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit ongemotiveerd en onzorgvuldig is omdat verweerder zonder nadere motivering enkel verwijst naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 februari 20215. Eiser heeft na deze uitspraak nog een verklaring
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 31 januari 2006, nr. 50435/99 (Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland).
4 Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:279.
5 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 10 februari 2021, (AWB 20/7213).
van de [organisatie] van 17 februari 2021 en een verklaring van de heer [A] van 12 februari 2021 overgelegd waarop verweerder inhoudelijk had moeten ingaan. Ook had verweerder in het bestreden besluit inhoudelijk moeten ingaan op de verklaringen van de basisschool van [dochter] , de heer [B] , mevrouw [C] en de tandarts van [dochter] .
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, mede gezien de toelichting in het verweerschrift en ter zitting, in dit geval voldoende en zorgvuldig heeft gemotiveerd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat alle relevante punten in de hoofdzaak aan de orde zijn geweest tijdens de voorlopige voorzieningsprocedure en verweerder niet enkel heeft verwezen naar het oordeel en de motivering van de voorzieningenrechter, maar zich deze eigen heeft gemaakt. Verder acht de rechtbank van belang dat verweerder alle aangevoerde feiten en omstandigheden die eiser na de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft aangevoerd in zijn beoordeling heeft meegenomen. Dat verweerder een aantal documenten niet in het betreden besluit heeft meegenomen (de verklaring van de heer [B] , de verklaring van mevrouw [C] , de verklaring van de tandarts en enkele foto’s) kan hem niet worden verweten, omdat verweerder onweersproken heeft gesteld dat die stukken pas na het bestreden besluit zijn binnengekomen. De beroepsgrond faalt.
Artikel 8 van het EVRM
Familie- en gezinsleven
7. Eiser voert verder aan dat hij wel degelijk gezinsleven heeft met zijn dochter [dochter] en dat hij intensief is betrokken bij haar opvoeding. Dit blijkt uit de verklaringen van de basisschool van [dochter] , de heer [B] , mevrouw [C] en de tandarts van [dochter] . Verder stelt eiser dat hij niet dagelijks foto’s met zijn dochter maakt, maar alleen tijdens bijzondere gebeurtenissen.
8. De rechtbank overweegt dat er sprake moet zijn van hechte persoonlijke banden tussen eiser en [dochter] om vast te stellen dat er sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Het bestaan van beschermenswaardig familieleven is in essentie een kwestie van feitelijke aard. Samenwonen is vereist om de hechte persoonlijke banden aan te tonen. Als er geen sprake is van samenwonen, dan zijn er andere factoren die bij wijze van uitzondering kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is van hechte persoonlijke banden. Hierbij zijn de intensiteit van het contact en de manier waarop het contact is onderhouden van belang.6
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat er sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en [dochter] . Verweerder heeft de overgelegde verklaringen onvoldoende mogen vinden omdat hieruit enkel blijkt dat eiser zijn dochter met enige regelmaat ziet, bijvoorbeeld wanneer hij haar naar school brengt en van school haalt. Het is onduidelijk hoe vaak eiser [dochter] naar school brengt en wat de afspraken zijn tussen eiser en de moeder van [dochter] hierover. Verweerder heeft de foto’s, waarop eiser en [dochter] staan afgebeeld als zij samen een fietsband plakken, onvoldoende mogen vinden omdat intensief contact hieruit niet blijkt. Verder blijkt uit de verklaring van [C] weliswaar dat er contact is tussen eiser en [dochter] , maar ook hieruit blijkt niet hoe vaak en met welke mate van intensiteit het contact plaatsvindt. Er ontbreekt een verdere objectieve onderbouwing waaruit kan worden geconcludeerd dat er
6 Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State van 18 juli 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:2366).
sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en [dochter] of dat hij intensief contact met haar onderhoudt. De beroepsgrond faalt.
Privéleven
10. Eiser voert aan dat uit de verklaring van de heer [B] blijkt dat eiser sociale banden in Nederland heeft omdat hij vanaf 2010 meerdere dagen in de week vrijwilligerswerk doet en daar veel contacten heeft opgedaan. Ook blijkt uit de verklaring van de [organisatie] van 17 februari 2021 dat eiser vrijwilligerswerk doet.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft de banden die eiser heeft met Nederland, gezien het feit dat eiser zonder verblijfsvergunning 18 jaar in Nederland verblijft en in het licht van zijn contacten met personen van en zijn vrijwilligerswerk voor de [organisatie] onvoldoende mogen vinden. Daarnaast heeft eiser zijn gestelde vrijwilligerswerk voor de gemeente Utrecht niet nader toegelicht en evenmin aangetoond. Verder heeft verweerder in zijn beoordeling mogen meenemen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij gezinsleven heeft met zijn dochter en dat van eiser mag worden verwacht dat hij in Sierra Leone een leven kan opbouwen gezien zijn leeftijd. De beroepsgrond faalt.
Hardheidsclausule
12. Eiser voert aan dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste waardoor niet van hem verlangd mag worden dat hij teruggaat naar Sierra Leone om een mvv aan te vragen. Eiser wijst op de heersende coronapandemie en stelt dat dit al anderhalf jaar duurt waardoor er niet langer sprake is van een tijdelijk beletsel
13. De rechtbank volgt eiser niet. Niet valt in te zien waarom niet van verzoeker verlangd zou mogen worden dat hij teruggaat naar Sierra Leone om een mvv aan te vragen. Eiser heeft gewezen op het feit dat er inmiddels anderhalf jaar een coronapandemie heerst, maar dat is een tijdelijke en feitelijke belemmering. Tegenwerping van het mvv-vereiste is gelet hierop niet onredelijk hard.7 De beroepsgrond faalt.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
7 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 29 januari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:648) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 5 november 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020: 10105).
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
25 juni 2021
Mr. J.A. Schuman L.L. Hol
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [nummer]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de
dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.