Permanente inkomensschade
25. Eiseres stelt in de hoedanigheid van vastgoedeigenaar vermogensschade en in de hoedanigheid van exploitant permanente inkomensschade als gevolg van het projectplan te lijden. Eiseres heeft de totale permanente inkomensschade berekend op € 1.019.916,-.
26. Volgens verweerder ligt het voor de hand om in het kader van de permanente inkomensschade te beoordelen of sprake is van een waardedaling van de onderneming. In de winst vóór aftrek van huurlasten of kapitaallasten zit zowel de vergoeding voor de exploitant als de vergoeding voor de vastgoedeigenaar inbegrepen. Indien de daling van de winst wordt gekapitaliseerd, dan betreft dit het totaal van de inkomensschade en de vermogensschade en dit is gelijk aan de waardedaling van de onderneming. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit door verweerder gehanteerde uitgangspunt niet heeft bestreden.
27. In navolging van de schadeadviescommissie heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van permanente schade met betrekking tot de hotelactiviteiten. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij zijn standpunt kunnen betrekken dat het uitzicht op zee weliswaar is verminderd, omdat Hotel Noordzee vanwege het projectplan verder weg is komen te liggen van de zee, maar dat de kamers op de eerste verdieping in de oude situatie ook geen zeezicht hadden en de hotelkamers op de tweede verdieping in de nieuwe situatie het zeezicht hebben behouden. Ook zullen hotelgasten op termijn geen besef meer hebben van de oude situatie. Daarnaast heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat een permanent omzeteffect niet zichtbaar is in de cijfers over de jaren 2015 tot en met 2017. Weliswaar is de hotelomzet in de jaren 2015-2017 licht achtergebleven bij de landelijke omzet van hotels, maar deze trend deed zich ook al voor in de jaren 2009-2013. Gelet op deze lichte, constante afwijkingen heeft verweerder kunnen concluderen dat de hotelomzet van eiseres zich vóór en na 2014 vergelijkbaar heeft ontwikkeld met de branche.
28. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat voor een hotel niet alleen het uitzicht van de kamer van belang is, maar ook dat van het terras, overweegt de rechtbank dat de schadeadviescommissie bij de beoordeling van de permanente schade een onderscheid heeft gemaakt tussen de hotel- en restaurantactiviteiten, waarbij die van het terras onder de restaurantactiviteiten zijn geschaard en beoordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder dat onderscheid niet heeft mogen maken.
29. Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat eiseres permanente schade heeft geleden als gevolg van het projectplan voor zover het gaat om de activiteiten van het hotel.
30. Met betrekking tot de restaurantactiviteiten, waaronder die van de bar en het terras, acht verweerder een causaal verband tussen de gewijzigde situatie en een eventuele omzetdaling evidenter aanwezig. Deze horecaomzet komt hoofdzakelijk voort uit (dag)bezoekers van het strand. Deze bezoekers hechten meer waarde aan het zeezicht en hebben ook een alternatief voor hun bestedingen, namelijk dat van de strandpaviljoens.
31. Tussen partijen is niet in geschil dat de hoogte van de omzetdaling van het restaurant in 2015, 2016 en 2017 respectievelijk € 64.489,-, € 176.105 en € 345.756,- bedroeg.
32. Voor de berekening van de permanente schade heeft verweerder, in navolging van de schadeadviescommissie, de omzetdaling in 2015 tot uitgangspunt genomen. De verdere omzetdaling vanaf 2016 is buiten beschouwing gelaten omdat deze volgens verweerder is toe te rekenen aan de gewijzigde concurrentiepositie als gevolg van de mogelijkheid voor strandpaviljoens om het exploitatievlak te verruimen op grond van het bestemmingsplan Kustwerk Katwijk en vanwege verleende jaarrondvergunningen aan een aantal strandpaviljoens.
33. Naar het oordeel van de rechtbank is het, anders dan eiseres betoogt, niet ongebruikelijk en niet onjuist om bij de beoordeling van de omzetontwikkeling rekening te houden met veranderingen in de concurrentiepositie, omdat een verminderde omzet ook het gevolg kan zijn van toegenomen concurrentie en in zoverre los staat van de aan verweerder toe te rekenen schadeoorzaak.
34. Aangezien de omzetdaling in 2015 nog niet in significante mate het gevolg kan zijn geweest van de jaarrondvergunningen van nabijgelegen strandpaviljoens, heeft verweerder de omzetdaling in 2015 tot uitgangspunt genomen. Daarbij is wel een korting toegepast van 50% omdat de omzetdaling voor 50% het gevolg is geweest van de verruimingen die het bestemmingsplan bood. Deze gewijzigde concurrentiepositie staat volgens verweerder los van het projectplan.
35. Eiseres acht de toegepaste korting van 50% arbitrair. Zij voert daartoe, kort samengevat, aan dat de verruimingsmogelijkheid al in 2013/2014 bestond, zodat het niet legitiem is de negatieve restaurantomzetontwikkeling van eiseres in 2015 daarmee te verklaren. Daarnaast heeft verweerder geen onderzoek gedaan naar de feitelijke invulling van de mogelijkheden van het bestemmingsplan. Ten onrechte wordt er van een fictie uitgegaan.
36. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestemmingsplan Kustwerk Katwijk een verruiming van het exploitatievlak per strandpaviljoen mogelijk maakt. Het gaat om een verruiming van 600 m² naar 1000 m². Van deze 1000 m² mag 60% worden bebouwd en is 40% overdekt terras. Dit bestemmingsplan is in 2013 vastgesteld en datzelfde jaar onherroepelijk geworden.
37. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de verruimingsmogelijkheid reeds mogelijk was vóór uitvoering van het projectplan, zodat hiermee geen rekening mocht worden gehouden bij de beoordeling van de omzetdaling van eiseres vanaf 2015. Hoewel het op basis van het bestemmingsplan Kustwerk Katwijk al vóór 2015 mogelijk was om gebruik te maken van een groter exploitatievlak, acht de rechtbank het aannemelijk, zoals ook door verweerder ter zitting is toegelicht, dat dit geen wezenlijk effect zal hebben gehad op de omzetontwikkelingen ter plaatse omdat in dat jaar het projectplan werd uitgevoerd en de ondergrondse parkeergarage werd gebouwd. Hierdoor was Katwijk minder in trek. Begin 2015 waren de werkzaamheden afgerond, zodat de verruimingsmogelijkheid vanaf dat jaar mogelijk wel van invloed kan zijn geweest op de omzetontwikkeling.
38. Volgens verweerder is de invloed van genoemde verruimingsmogelijkheid aldus dat een korting van 50% op de omzetdaling van eiseres in 2015 moet worden toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit percentage onvoldoende gemotiveerd. Het standpunt van de adviescommissie in het nadere advies dat het hier gaat om een inschatting van de adviescommissie op basis van kennis en ervaring en verdere objectivering niet mogelijk en bij dit soort inschattingen ook niet vereist is, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft ter onderbouwing van deze korting enkel aangegeven dat de verruimingsmogelijkheid in 2015 volop kon worden benut, zonder met een nadere concretisering te komen. Ter zitting heeft verweerder weliswaar gesteld dat vrijwel alle strandpaviljoens van deze verruimingsmogelijkheid gebruik hebben gemaakt, maar verweerder heeft dit niet nader onderbouwd met verifieerbare gegevens bijvoorbeeld aan de hand van door de gemeente Katwijk verstrekte exploitatievergunningen of gesloten huurovereenkomsten. Verweerder zal aan de hand van dergelijke gegevens nader moeten onderbouwen in welke mate gebruik is gemaakt van de verruimingsmogelijkheid en zal met inachtneming daarvan het toepassen van een korting nader moeten motiveren. De rechtbank merkt daarbij nog wel op dat het hierbij gaat om de mate waarin gebruik is gemaakt van de in het bestemmingsplan geboden verruimingsmogelijkheid van het exploitatievlak per strandpaviljoen. Verweerder hoeft niet te onderzoeken of die verruiming voor de exploitanten die gebruik hebben gemaakt van de verruimingsmogelijkheid in 2015 tot een omzetstijging heeft geleid en hoeveel die omzetstijging dan concreet bedroeg. De rechtbank is verder van oordeel dat geen onderzoek verricht hoeft te worden naar de vraagzijde. De door eiseres genoemde mogelijkheid dat de vraagzijde zodanig sterker is toegenomen dat de toename aan de aanbodzijde geen verklaring geeft voor de omzetdaling is niet onderbouwd en acht de rechtbank met verweerder niet geloofwaardig.
39. Gelet op het voorgaande vertoont het bestreden besluit in zoverre een gebrek.
40. Verweerder heeft de (verdere) omzetdaling na 2015 bij de berekening van de permanente schade buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet aan het kustversterkingsplan is toe te rekenen, maar aan de veranderde concurrentiepositie.
41. Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente Katwijk in de periode 2014-2017 aan acht strandpaviljoens jaarrondvergunningen heeft verstrekt. In 2016 zijn aan twee in de directe nabijheid van hotel Noordzee gelegen strandpaviljoens jaarrondvergunningen verleend. Het gaat om de strandpaviljoens Zee & Zon en Zomers.
42. Anders dan eiseres acht de rechtbank het aannemelijk dat de jaarrondopenstelling van acht strandpaviljoens en in het bijzonder de twee nabijgelegen strandpaviljoens van negatieve invloed is geweest op de omzet van eiseres. Weliswaar heeft eiseres naar voren gebracht dat door de betreffende strandpaviljoens niet altijd van de jaarrondvergunning gebruik is gemaakt, maar zij heeft haar stelling op dit punt niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat als een jaarrondvergunning is aangevraagd, deze ook daadwerkelijk is benut. De rechtbank kan eiseres voorts niet volgen in haar stelling dat de omzetontwikkeling van het restaurant geen afwijkend beeld laat zien voor de wintermaanden, omdat de onderliggende financiële gegevens daartoe ontbreken. In het definitieve advies van de schadeadviescommissie is weliswaar de totale omzet per maand over de jaren 2009 tot en met 2016 weergegeven, maar deze is niet nader uitgesplitst naar de hotel- en restaurantomzet.
43. Of de veranderde concurrentiepositie na 2015, bestaande uit de jaarrondopenstellingen en de bestemmingsplanverruiming, bij het berekenen van de permanente schade moet leiden tot het geheel buiten beschouwing laten van de omzetdaling vanaf 2016, hangt mede af van het antwoord op de vraag welk aandeel de bestemmingsplanverruiming van het exploitatievlak daarin heeft. Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 38 is overwogen, zal verweerder ook voor de jaren 2016 en 2017 nader moeten onderbouwen in welke mate gebruik is gemaakt van de verruimingsmogelijkheid en met inachtneming daarvan het geheel buiten beschouwing laten van de omzetdaling vanaf 2016 nader moeten motiveren. De rechtbank zal hierover pas bij de einduitspraak een beslissing nemen.
(Overige) directe bedrijfskosten
44. Eiseres stelt dat ten onrechte een besparing van 50% aan directe kosten op de gederfde omzet in 2015 in aanmerking is genomen. Volgens eiseres zijn de personeelskosten slechts deels variabel. Op de overige directe kosten kan moeilijk bespaard worden, omdat die kosten ook bij een lagere omzet doorlopen.
45. Bij het berekenen van de schade heeft de schadeadviescommissie een besparing van directe bedrijfskosten van 50% van de gederfde omzet in aanmerking genomen. Uit het definitieve advies van de schadeadviescommissie leidt de rechtbank af dat dit percentage is opgebouwd uit variabele personeelskosten, welke zijn berekend op 44%, en voor de rest uit een besparing op overige variabele directe bedrijfskosten, welke zijn berekend op 5,5% (50% van in totaal 11% directe bedrijfskosten).
46. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat de wijze waarop de schadeadviescommissie de besparingen heeft berekend rekenkundig niet zou kloppen.
47.1Ten aanzien van de personeelskosten heeft de schadeadviescommissie in haar definitieve advies opgemerkt dat de personeelskosten over de langere termijn stabiel op circa 44% van de omzet liggen. Indien de omzet vanaf 2014 structureel hoger zou hebben gelegen, dan zouden de personeelskosten dienovereenkomstig structureel (44% daarvan) hoger hebben gelegen.
47.2Aangezien de variabele personeelskosten 44% van de omzet bedragen, acht de rechtbank het redelijk en voldoende aannemelijk dat dit percentage ook in aanmerking kan worden genomen als besparing op de gederfde omzet in 2015. Het betoog van eiseres faalt in zoverre.
48.1Uit het definitieve advies van de schadeadviescommissie volgt dat de overige directe bedrijfskosten in 2015 ongeveer 11% van de omzet uitmaakten. Gelet op de relatief beperkte omzetdaling heeft de schadeadviescommissie 50% daarvan aangemerkt als variabele kosten waarop bespaard had kunnen worden.
48.2De rechtbank stelt vast dat de overige directe bedrijfskosten bestaan uit energie en water, bedrijfsbenodigdheden, schoonmaakkosten, wasserij en stomerij, kosten betaalautomaat en verpakkingsmateriaal. Gelet op de aard van deze kosten in relatie tot de doorlopende restaurantactiviteiten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat een besparing van 50% op de directe bedrijfskosten mogelijk is. Daarbij merkt de rechtbank op dat het merendeel van deze kosten zullen doorlopen, ook indien de restaurantomzet afneemt.
48.3Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit op dat punt onvoldoende toereikend gemotiveerd en vertoont het in zoverre een gebrek.
Normaal maatschappelijk risico en het contant maken van de schade
49. Ter berekening van de permanente schade heeft de schadeadviescommissie de in 2015 aan het kustversterkingsplan toe te rekenen schade gekapitaliseerd met factor 10. Als gevolg van de tijdswaarde van geld heeft de schadeadviescommissie de gekapitaliseerde schade vervolgens contant gemaakt met aftrek van het normaal maatschappelijk risico.
50. De rechtbank stelt vast dat eiseres de hoogte van de omzetdrempel niet heeft bestreden. Tussen partijen is evenmin in geschil dat bij langdurige schade na twee jaar geen rekening meer wordt gehouden met het normaal maatschappelijk risico.
51. De rechtbank stelt voorts vast dat de door de schadeadviescommissie in 2015 berekende procentuele omzetdaling die is toe te rekenen aan het projectplan de gehanteerde omzetdrempel niet overstijgt, ook niet indien geen korting van 50% zou worden toegepast.
52. Eiseres is het niet eens met de door verweerder gehanteerde methode om de schade contant te maken. Eiseres stelt, samengevat weergegeven, dat verweerder bij de berekende permanente schade kennelijk uitgaat van schade vanaf 2017 en derhalve ten onrechte niet heeft gecorrigeerd naar het niveau van 2017. Ook is verweerder ten onrechte overgegaan tot discontering, omdat volgens eiseres geen inschatting hoeft te worden gemaakt van geldstromen in de toekomst. In het geval van eiseres kan namelijk worden uitgegaan van de gerealiseerde omzetten.
53. Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 43 is overwogen, zal de rechtbank pas bij de einduitspraak een beslissing nemen over de vraag of verweerder de omzetdaling vanaf 2016 al dan niet buiten beschouwing heeft kunnen laten. Het antwoord op deze vraag kan gevolgen hebben voor het berekenen van de schade. Gelet hierop zal de rechtbank ook de beroepsgronden van eiseres over het contant maken van de schade aanhouden en daarop pas bij de einduitspraak een beslissing nemen. Indien verweerder gebruik maakt van de hieronder genoemde bestuurlijke lus, wordt verweerder verzocht om de berekeningswijze met betrekking tot het contant maken van de schade nader toe te lichten in het licht van de door eiseres aangevoerde gronden.
Waardedaling vastgoed met een woonfunctie
54. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte niet heeft berekend wat de waardedaling van het hotel zou zijn als dit als woonruimte gebruikt zou worden. Eiseres overweegt het hotel als appartementencomplex te gaan gebruiken. Het bestemmingsplan staat een dergelijk gebruik toe.
55. De rechtbank overweegt dat bij de berekening van planschade gekeken wordt naar de maximale invulling van het oude en nieuwe bestemmingsplan. Anders dan bij planschade, wordt bij de berekening van nadeelcompensatie uitgegaan van de bestaande situatie op de peildatum. Op de datum waarop het projectplan is goedgekeurd, te weten 2 mei 2013, was het vastgoed van eiseres in gebruik als hotel-restaurant. Het is de rechtbank niet gebleken dat op dat moment al sprake was van dusdanige concrete plannen om de functie van het vastgoed te wijzigen dat verweerder daarmee rekening had moeten houden. Bij de beoordeling van het nadeelcompensatieverzoek heeft verweerder dan ook terecht gekeken naar de waardedaling van het pand als hotel-restaurant. Het betoog van eiseres slaagt niet.