Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.18394 en NL20.18395
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2021 in de zaak tussen [eiser 1]en
[eiser 2], eisers
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: G. Aroug).
Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingediend na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 17 oktober 2019 (in de zaak NL19.21746). In die uitspraak zijn de door eisers ingestelde beroepen tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen gegrond verklaard. Verweerder is opgedragen om binnen twee weken na verzending van die uitspraak op de asielaanvragen van eisers te beslissen. Bij besluit van 18 mei 2020 heeft verweerder aan eisers een dwangsom van € 1.442, toegekend. Bij beslissing van 23 september 2020 heeft verweerder aan eisers medegedeeld dat hij een dwangsom van €
15.000 verschuldigd is. Eisers stellen nu beroep in omdat verweerder nog geen beslissing heeft genomen.
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Verweerder heeft niet tijdig beslist op de aanvragen van eisers omdat niet binnen twee weken na de dag van verzending van de verzending van voornoemde uitspraak besluiten door verweerder zijn genomen. Dit is ook niet tussen partijen in geschil
3. Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvraag van eisers. In zijn verweerschrift van 29 oktober 2020 geeft verweerder dit ook aan. Eisers, zijn na voornoemde uitspraak van deze rechtbank niet gehouden om verweerder opnieuw in gebreke te stellen.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is,
voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
5. Verweerder heeft in zijn besluit van 18 mei 2020 medegedeeld dat hij een bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen aan eisers gezamenlijk zal betalen.
6. Artikel 4:17 van de Awb bepaalt dat als er meerdere aanvragen gelijktijdig zijn ingediend, daar afzonderlijk op moet worden beslist en dat als er niet op tijd is beslist op deze aanvragen, het bestuursorgaan in beginsel ook per aanvraag een dwangsom moet betalen. De rechtbank oordeelt dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb meebrengt dat hiervan kan worden afgeweken als de aanvragen tegelijk zijn gedaan en zodanig met elkaar samenhangen dat in feite van één aanvraag moet worden gesproken. De rechtbank verwijst daarbij naar uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 15 juli 2020.1 In het geval van eisers gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake is van een samenhang tussen hun asielaanvragen. Eisers zijn namelijk familieleden (vader en dochter) en hebben tegelijk een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De rechtbank oordeelt daarom dat er sprake is van samenhang en dat in feite sprake is van één aanvraag die moet worden beoordeeld, zodat er ook maar keer één dwangsom door verweerder betaald moet worden.
7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
8. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat er achterstanden zijn in de behandeling van de asielaanvragen. Dit komt doordat er meer zaken zijn en de samenstelling van de zaken anders is dan verwacht. Verweerder geeft aan dat de doorlooptijden van de asielaanvragen nog steeds stijgt en noemt in zijn verweerschrift de maatregelen die hij neemt om de doorlooptijden te verminderen. Verweerder is namelijk extra personeel aan het werven. In het specifieke geval van eisers wijst verweerder erop dat daar eisers echter al gehoord zijn, verweerder slechts aanleiding ziet om te verzoeken om een beslistermijn op te leggen van acht weken.
9. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eisers hun asielaanvraag hebben kunnen onderbouwen. Eisers zijn meerdere keren gehoord
(aanmeldgehoor, eerste gehoor, nader gehoor, aanvullend gehoor)en zijn in de gelegenheid gesteld om hun correcties en aanvullingen hierop in te dienen. Verder blijkt uit de stukken dat eisers asielaanvragen in de Verlengde Asielprocedure (VA-procedure) worden behandeld.
10. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eisers bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van acht weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat verweerder