ECLI:NL:RBDHA:2021:15926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL20.18394 en NL20.18395
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over asielaanvragen en dwangsommen in samenhangende zaken van familieleden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 18 januari 2021, zijn eisers, een vader en dochter, in beroep gegaan tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun asielaanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twee weken heeft beslist op de aanvragen, wat in strijd is met artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van samenhang tussen de asielaanvragen van eisers, waardoor er in feite van één aanvraag moet worden gesproken. Dit betekent dat er slechts één dwangsom verschuldigd is, ondanks dat er meerdere aanvragen zijn ingediend.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvragen. Tevens is er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eisers recht hebben op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 262,50. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming in asielzaken en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen door bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.18394 en NL20.18395
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2021 in de zaak tussen [eiser 1]en
[eiser 2], eisers
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: G. Aroug).
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingediend na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 17 oktober 2019 (in de zaak NL19.21746). In die uitspraak zijn de door eisers ingestelde beroepen tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen gegrond verklaard. Verweerder is opgedragen om binnen twee weken na verzending van die uitspraak op de asielaanvragen van eisers te beslissen. Bij besluit van 18 mei 2020 heeft verweerder aan eisers een dwangsom van € 1.442, toegekend. Bij beslissing van 23 september 2020 heeft verweerder aan eisers medegedeeld dat hij een dwangsom van €
15.000 verschuldigd is. Eisers stellen nu beroep in omdat verweerder nog geen beslissing heeft genomen.
Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Verweerder heeft niet tijdig beslist op de aanvragen van eisers omdat niet binnen twee weken na de dag van verzending van de verzending van voornoemde uitspraak besluiten door verweerder zijn genomen. Dit is ook niet tussen partijen in geschil
3. Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvraag van eisers. In zijn verweerschrift van 29 oktober 2020 geeft verweerder dit ook aan. Eisers, zijn na voornoemde uitspraak van deze rechtbank niet gehouden om verweerder opnieuw in gebreke te stellen.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is,
voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
5. Verweerder heeft in zijn besluit van 18 mei 2020 medegedeeld dat hij een bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen aan eisers gezamenlijk zal betalen.
6. Artikel 4:17 van de Awb bepaalt dat als er meerdere aanvragen gelijktijdig zijn ingediend, daar afzonderlijk op moet worden beslist en dat als er niet op tijd is beslist op deze aanvragen, het bestuursorgaan in beginsel ook per aanvraag een dwangsom moet betalen. De rechtbank oordeelt dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb meebrengt dat hiervan kan worden afgeweken als de aanvragen tegelijk zijn gedaan en zodanig met elkaar samenhangen dat in feite van één aanvraag moet worden gesproken. De rechtbank verwijst daarbij naar uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 15 juli 2020.1 In het geval van eisers gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake is van een samenhang tussen hun asielaanvragen. Eisers zijn namelijk familieleden (vader en dochter) en hebben tegelijk een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De rechtbank oordeelt daarom dat er sprake is van samenhang en dat in feite sprake is van één aanvraag die moet worden beoordeeld, zodat er ook maar keer één dwangsom door verweerder betaald moet worden.
7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
8. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat er achterstanden zijn in de behandeling van de asielaanvragen. Dit komt doordat er meer zaken zijn en de samenstelling van de zaken anders is dan verwacht. Verweerder geeft aan dat de doorlooptijden van de asielaanvragen nog steeds stijgt en noemt in zijn verweerschrift de maatregelen die hij neemt om de doorlooptijden te verminderen. Verweerder is namelijk extra personeel aan het werven. In het specifieke geval van eisers wijst verweerder erop dat daar eisers echter al gehoord zijn, verweerder slechts aanleiding ziet om te verzoeken om een beslistermijn op te leggen van acht weken.
9. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eisers hun asielaanvraag hebben kunnen onderbouwen. Eisers zijn meerdere keren gehoord
(aanmeldgehoor, eerste gehoor, nader gehoor, aanvullend gehoor)en zijn in de gelegenheid gesteld om hun correcties en aanvullingen hierop in te dienen. Verder blijkt uit de stukken dat eisers asielaanvragen in de Verlengde Asielprocedure (VA-procedure) worden behandeld.
10. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eisers bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van acht weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat verweerder

1.ECLI:NL:RVS:2020:1624

nog een voornemen moet nemen en dat eisers daarop vervolgens nog hun zienswijze mogen geven, voordat verweerder een besluit neemt. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2020.2
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eisers al eerder beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen én verweerder ook al een dwangsom aan eisers heeft moeten betalen van € 15.000, nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een sterkere prikkel nodig is en sluit daarbij aan bij de uitspraak van 29 juni 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem.3
12. Deze dwangsom geldt voor eisers gezamenlijk. Verweerder moet wel afzonderlijk op de aanvragen beslissen, maar de beslissingen die moeten worden genomen hangen nauw met elkaar samen.4
13. Het beroep is gegrond.
14. Dat betekent ook dat eisers een vergoeding krijgen voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 262,50. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb).

2.ECLI:NL:RVS:2020:1560

4 ABRvS 3 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3934)
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op:
18 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. S.G.M. Buys N. Dayerizadeh
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na
de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.