ECLI:NL:RBDHA:2021:15874

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
NL21.8180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en overdracht van een vreemdeling naar Denemarken met betrekking tot verblijfsstatus en voortvarendheid van de procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te bezitten, is op 26 mei 2021 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 7 juni 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat de openbare orde dit vorderde en de noodzakelijke documenten voor de terugkeer van eiser naar Denemarken voorhanden zijn of binnenkort beschikbaar zullen zijn.

Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel onvoldoende is gemotiveerd en dat hij geen verblijfsstatus in Denemarken heeft, waardoor hij een reëel risico loopt om teruggestuurd te worden naar Syrië. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vragen omtrent de verblijfsstatus en het risico van uitzetting naar Syrië niet aan de orde konden komen in deze procedure, die enkel de inbewaringstelling betrof. De rechtbank heeft ook de beroepsgrond van eiser dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, verworpen. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht heeft gesteld dat er geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de overdracht van eiser naar Denemarken op 14 juni 2021 gepland staat en dat verweerder de overdrachtsprocedure voldoende voortvarend heeft ter hand genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8180
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N.A.P. Heesterbeek), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M. van der Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Syrische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1985.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert omdat de voor terugkeer van betrokkene noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnenkort voorhanden zijn.
3. Eiser voert aan dat de maatregel onvoldoende is gemotiveerd en dat hij geen verblijfsstatus in Denemarken heeft. Hij loopt een reëel risico om door Denemarken te worden teruggestuurd naar Syrië. Verweerder beschikt ook nog niet over de noodzakelijke bescheiden om eiser uit te zetten naar Denemarken.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser in bewaring is gesteld op grond van het bepaalde in artikel 59, tweede lid, van de Vw, en dat aan een dergelijke maatregel geen individuele
gronden ten grondslag hoeven te worden gelegd. Voldoende is dat aannemelijk is dat de voor de overdracht noodzakelijke bescheiden (binnenkort) voorhanden (zullen) zijn.
5. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Eiser zal op 14 juni 2021 aan Denemarken worden overgedragen. De vragen of eiser in het bezit is van een verblijfsstatus in Denemarken en of hij na de overdracht gevaar loopt om door de Deense autoriteiten te worden uitgezet naar Syrië, kunnen in deze procedure niet aan de orde worden gesteld. In deze procedure ligt alleen de inbewaringstelling ter beoordeling voor. De rechtbank laat daarom de ter zitting besproken en in het Deens opgestelde brief, waarin volgens eiser is vermeld dat zijn verblijfsvergunning niet is verlengd en dat hij terug moet naar Syrië, buiten beschouwing. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat verweerder had dienen te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Eiser zal vrijwillig vertrekken en zich houden aan een eventuele meldplicht.
7. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 20151 en 10 april 20152 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014.3
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Gesteld noch gebleken is dat eiser beschikt over documenten om zelfstandig legaal naar Denemarken te reizen en hij heeft daartoe nog niet uit eigen beweging activiteiten ondernomen. Eiser heeft in vertrekgesprekken op 9 april 2021 en 21 mei 2021 meegedeeld dat hij niet terug wil naar Denemarken. In het vertrekgesprek op 31 mei 2021 heeft eiser dit nogmaals meegedeeld. Op grond hiervan hoefde verweerder niet het risico te nemen dat eiser zich niet beschikbaar houdt als hij daadwerkelijk aan de Deense autoriteiten zal worden overgedragen. Dat hij zich voorafgaand aan afspraken hield, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert voorts aan dat verweerder de overdrachtsprocedure van eiser onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen.
10. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser op 26 mei 2021 in bewaring is gesteld, dat op 31 mei 2021 een vertrekgesprek met eiser is gehouden en dat de overdracht van eiser naar Denemarken staat gepland voor 14 juni 2021. Onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat verweerder de overdrachtsprocedure van eiser voldoende voortvarend ter hand heeft genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
3 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
14 juni 2021
en zal worden openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.