ECLI:NL:RBDHA:2021:15848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL21.8190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te hebben. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 28 mei 2021 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 7 juni 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de elektronische handtekening op de maatregel geldig is en dat deze tijdig aan eiser is uitgereikt. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende gronden waren voor de maatregel, omdat hij na het besluit tot verblijfsbeëindiging naar Polen is teruggekeerd en daar meer dan drie maanden heeft verbleven. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring op te leggen, onder andere omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om argumenten voor een lichter middel naar voren te brengen, en dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8190
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.H. van der Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.G. Hijman-Kuczko. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Poolse nationaliteit heeft en geboren is op [geboortedatum] 1990.
2. Eiser voert aan dat hij uit het dossier niet kan afleiden wanneer de maatregel is getekend en of deze maatregel rechtsgeldig aan eiser is uitgereikt. In dat geval is er sprake van strijd met het bepaalde in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3. De rechtbank stelt vast dat in de PDF-versie van de maatregel de elektronische handtekening kan worden geverifieerd. Uit die verificatie blijkt dat de handtekening geldig is en dat deze in het document is aangebracht om 12:24 uur. Voorts heeft de verbalisant op de maatregel vermeld dat een afschrift daarvan onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt. Dit betekent dat er voor de rechtbank geen twijfel bestaat of de maatregel rechtsgeldig is getekend en dat een getekend exemplaar van de maatregel tijdig aan eiser is uitgereikt. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn, omdat eiser na ontvangst van het besluit tot verblijfsbeëindiging naar Polen is teruggekeerd en daar meer dan drie maanden heeft verbleven. Hij is zijn reisdocumenten kwijtgeraakt, maar heeft zich daarvan niet opzettelijk ontdaan. Verweerder heeft niet toegelicht dat eiser niet zou beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld de gronden onder 3f en 4e niet te handhaven.
7. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na het beëindigingsbesluit van 6 juli 2020 Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Eiser was sinds de uitreiking van dit besluit op 11 september 2020 bekend met de verplichting om Nederland te verlaten en dus dat het bij een eventuele terugkeer naar Nederland van belang was dat hij zou kunnen aantonen dat hij Nederland heeft verlaten. De stellingen dat hij in Polen een medische behandeling heeft ondergaan, heeft eiser niet aangetoond. Niet is gebleken van pogingen van eiser om alsnog in het bezit te geraken van documenten die kunnen aantonen dat hij Nederland heeft verlaten. Verweerder mocht daarom de grond onder 3c aan de maatregel ten grondslag leggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te schorsen omdat niet is gesteld of gebleken dat eiser al een verzoek om documenten uit Polen heeft ingediend en omdat hij gedurende zijn inbewaringstelling nog steeds gelegenheid heeft om stukken uit Polen op te vragen. Die stukken kan hij dan aan de regievoerder geven zodat verweerder zich kan beraden op voortzetting of opheffing van de maatregel.
8. Nu eiser grond 4d niet heeft bestreden beschikte verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb, over voldoende gronden om de maatregel aan eiser op te leggen. De overige gronden hoeven daarom niet meer te worden besproken. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder had dienen te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Het was eiser bij het gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling onvoldoende duidelijk dat hij argumenten naar voren kon brengen voor een lichter middel of een meldplicht. Hij heeft een kamer in Heemskerk, familie in Nederland en is bezig met een bedrijf.
10. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 20151 en 10 april 20152 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20143.
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich, gelet op hetgeen hierboven is overwogen over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het is eiser voorafgaande aan de maatregel voldoende duidelijk gemaakt dat hij feiten en omstandigheden naar voren zou kunnen brengen op grond waarvan verweerder zou moeten afzien van het opleggen van de maatregel. Dat bij het gehoor, voorafgaande aan de
maatregel de woorden “lichter middel” en “meldplicht” niet zijn gebruikt, maakt dat niet anders. De verklaring van eiser ter zitting over een kamer in Heemskerk, familie in Nederland en contacten met een bedrijf, heeft hij ook niet nader onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
3 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 juni 2021
en zal worden openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.