ECLI:NL:RBDHA:2021:15839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL21.6495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 18 mei 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak tezamen behandeld met een andere zaak.

De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat overdracht naar Italië niet mag plaatsvinden op grond van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank stelt vast dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hierin niet geslaagd, aangezien de informatie die hij heeft overgelegd niet voldoende is om te concluderen dat het Italiaanse asiel- en opvangsysteem gebreken vertoont die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen.

De rechtbank concludeert dat verweerder het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6495

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.6496, plaatsgevonden op 18 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Karem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Nederland heeft bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Eiser voert aan dat overdracht naar Italië achterwege moet blijven op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
(Handvest). Eiser wijst daartoe op de door hem beschreven mensonterende omstandigheden tijdens zijn quarantaine in Italië. Verder wijst hij erop dat hij als Dublinclaimant bij terugkeer naar Italië naar verwachting langere tijd geen toegang zal hebben tot opvang, omdat er tijd zit tussen de aanmelding en registratie van de asielaanvraag. Eiser loopt dus het risico voor langere tijd op straat te komen staan. Eiser verwijst ter onderbouwing hiervan naar het AIDA-rapport van 27 mei 2020 en naar een rapport van SFH/OSAR van januari 2020. Verder voert eiser aan dat de nieuwe wetgeving in Italië waar verweerder naar heeft verwezen, in de praktijk niet leidt tot een positieve verandering en dat dit blijkt uit het rapport van Vluchtelingenwerk Nederland van 4 mei 2021. Eiser zal zonder opvang terechtkomen in een situatie van verregaande materiële deprivatie die mogelijk langer duurt dan de in het arrest N.H. tegen Frankrijk van 2 juli 2020 genoemde termijn van 4,5 maanden. In aanvullende gronden heeft eiser er nog op gewezen dat het arrest M.T. tegen Nederland van 15 april 2021 is gebaseerd op een onvolledig dossier en dat heropening van het onderzoek is gevraagd.
Eiser voert verder aan dat verweerder op grond van artikel 13 in samenhang gelezen met artikel 3 van het EVRM een inschatting moet maken van de voorzienbare gevolgen bij uitzetting van eiser naar Italië. Een voorzienbaar gevolg is dat eiser statushouder wordt in Italië. In Italië is de opvang van statushouders erbarmelijk en ook daarom loopt eiser een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020 en 25 februari 2021. [1] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Uit de informatie die eiser heeft overgelegd blijkt niet dat in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem sprake is van zodanige gebreken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Het AIDA-rapport van mei 2020, zo heeft de ABRvS geoordeeld op 15 oktober 2020, laat geen wezenlijk ander beeld zien van de situatie van asielzoekers in Italië dan al bekend was. Hetzelfde geldt voor het rapport van SFH/OSAR van januari 2020, waarover de ABRvS heeft geoordeeld in de uitspraak van 19 april 2021. [2]
De rechtbank overweegt verder dat ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) onlangs heeft geoordeeld dat een Dublinclaimant in Italië in het asielsysteem wordt opgenomen en recht heeft op opvang. [3] Het EHRM heeft hierbij onder andere de circular letter van 8 februari 2021 betrokken en de op 20 december 2020 in Italië van kracht geworden nieuwe wetgeving (Law 173/2020). Deze nieuwe wetgeving biedt meer waarborgen voor asielzoekers, waaronder ook, voor kwetsbare asielzoekers. Dat dit ten koste van niet kwetsbare asielzoekers gaat is niet aannemelijk gemaakt. Verder worden in die nieuwe wetgeving bepaalde aanpassingen uit het Salvini-decreet teruggedraaid. Dat het arrest M.T. tegen Nederland van 15 april 2021 zou zijn gebaseerd op een onvolledig dossier, maakt het oordeel op dit moment niet anders. Uit het door mr. Oliana ingediende herzieningsverzoek bij het EHRM blijkt namelijk evenmin zonder meer dat de opvang voor asielzoekers, en dus ook voor Dublinclaimanten, in de praktijk ontoereikend zal zijn. Tot slot overweegt de rechtbank dat de situatie uit het arrest N.H. tegen Frankrijk niet vergelijkbaar is met de huidige situatie van Dublinclaimanten in Italië louter omdat er een wachttijd is tussen aanmelding en registratie.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
6. De gronden die eiser heeft aangevoerd over de positie van de statushouder in Italië slagen niet. Eiser is geen statushouder in Italië. Dat hij statushouder zal worden is niet een voorzienbaar gevolg zoals is bedoeld in de artikelen 13 en 3 van het EVRM. Het is immers aan de Italiaanse autoriteiten om te bepalen of eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming
7. Ook uit het persoonlijk relaas van eiser blijkt niet dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. Eiser heeft geen asielaanvraag ingediend in Italië dus hij kan niet uit eigen ervaring spreken over de opvang van asielzoekers in Italië. Mocht eiser problemen ondervinden bij het verkrijgen van opvang of zich geconfronteerd zien met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag dan ligt het op de weg van eiser om daarover bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten te klagen. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Hetgeen eiser heeft gesteld over de omstandigheden tijdens quarantaine maakt dat niet anders, reeds omdat dit los staat van de internationale verplichtingen tijdens de asielprocedure.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft gemotiveerd en voorbereid en op goede gronden het asielverzoek van eiser niet in behandeling heeft genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.
Janssens - Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
En zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
25 mei 2021
Mr. P.J.M. Mol
Rechter
Rechtbank Midden-Nederland
L.M. Janssens - Kleijn
Griffier
Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [documentcode]

Voetnoten

3.M.T. tegen Nederland, 15 april 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DECEC004659519