ECLI:NL:RBDHA:2021:15790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
NL21.7517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had op 14 mei 2021 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 25 mei 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, verklaard dat hij zich had aangemeld bij de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) om Nederland vrijwillig te verlaten en dat hij opvang had geregeld bij HVO Querido in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet werden betwist, maar dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid van minder ingrijpende maatregelen. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat er geen andere afdoende maatregelen dan inbewaringstelling konden worden toegepast. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring onrechtmatig verklaard en de opheffing van de maatregel bevolen met ingang van 26 mei 2021. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.450,- aan eiser, alsook de proceskosten van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7517
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Arslan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Cheiboukh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
2. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel niet worden bestreden.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich heeft aangemeld bij de IOM om Nederland vrijwillig te verlaten en om die reden beschikt over opvang bij HVO Querido in Amsterdam. Hij is dus voor verweerder traceerbaar en beschikbaar voor eventuele uitzettingshandelingen, zodat verweerder had kunnen volstaan met de oplegging van een lichter middel. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser dit bij zijn inbewaringstelling niet kenbaar heeft gemaakt. De enkele mededeling dat hij contact heeft met de IOM was voor verweerder geen aanleiding om af te zien van inbewaringstelling. Dat hij tijdens een vertrekgesprek op 19 mei 2021 heeft meegedeeld over een opvangadres te beschikken, was voor verweerder geen aanleiding om hiernaar nader onderzoek te doen.
4. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 20151 en 10 april 20152 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20143.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.
De rechtbank stelt vast dat eiser in het gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling op 14 mei onder meer het volgende heeft verklaard:

Ik heb een verblijfplaats wat geregeld is met IOM. Ik krijg ook 50,- euro per week. Ik weet het adres niet uit mijn hoofd, maar ik heb een kaartje bij mijn spullen zitten. Ik geloof iets van kinderenstraat”.
In een verslag van een met eiser gevoerd vertrekgesprek op 19 mei 2021 is onder meer het volgende vermeld:

Betrokkene zegt na zijn overdracht in contact te zijn gekomen met IOM omdat hij graag zo snel mogelijk terug wil keren naar Algerije. Betrokkene zegt dat hij met behulp van IOM een adres wist te vinden waar hij tijdelijk kon verblijven. Betrokkene zegt graag terug te willen naar Algerije maar dan vanuit vrijheid met behulp van het IOM”.
6. De rechtbank is van oordeel dat het in deze omstandigheden op de weg van verweerder had gelegen om in het kader van de beoordeling of had kunnen volstaan met een minder verstrekkende maatregel, onderzoek te doen naar de contacten van eiser met de IOM en of eiser beschikte over een door de IOM beschikbaar gestelde vaste verblijfplaats, waar hij ter beschikking van verweerder kon staan voor eventuele uitzettingshandelingen. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet nader gemotiveerd waarom van een dergelijk onderzoek kon worden afgezien, zodat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Daarbij heeft eiser herhaaldelijk verklaard dat hij bereid is om vrijwillig terug te keren naar Algerije en is zijn verklaring dat hij zich tot de IOM heeft gewend en dat de IOM voor hem een opvangadres en zakgeld heeft geregeld, door verweerder niet bestreden. Dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is van meet af aan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 26 mei 2021.
8. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
9. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat
3 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 7 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 5 x € 130,- (verblijf politiecel) en 8 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.450,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 26 mei 2021;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.450,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
26 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.