ECLI:NL:RBDHA:2021:15775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
Awb 21/2885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen MOB-registratie en ontvankelijkheid in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de MOB-registratie door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiser was geregistreerd als 'met onbekende bestemming vertrokken' (MOB) door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) na een mislukte terugkeer naar Italië. De rechtbank oordeelde dat de MOB-registratie geen voor beroep vatbaar besluit is, omdat het slechts een administratieve handeling betreft en geen schriftelijke beslissing in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had eerder al een beroep ingesteld tegen de beslissing om zijn verblijfsvergunning niet in behandeling te nemen, welke ongegrond was verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang bestond tegen de MOB-registratie, aangezien eiser in de procedure tegen de verlenging van de overdrachtstermijn kon opkomen tegen de feiten die aan de registratie ten grondslag lagen. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk, zonder in te gaan op de inhoudelijke beroepsgronden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2885
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 25 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] ,

v-nummer [#] ,
eiser,
(gemachtigde: mr. M.L. van Riel),
en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder,

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Op 28 april 2021 heeft de IND [1] schriftelijk laten weten dat eiser door verweerder is geregistreerd als ‘met onbekende bestemming vertrokken’ (hierna: MOB).
Eiser heeft op 12 mei 2021 beroep ingesteld tegen de MOB-registratie.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Bij besluit van 20 november 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Bij uitspraak van 12 maart 2021 [2] heeft deze rechtbank het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. DT&V [3] heeft eiser tijdens een terugkeergesprek meegedeeld dat er op 14 april 2021 voor hem een vlucht stond gepland naar Italië en dat hij die dag zou worden opgehaald op het AZC [4] . Eiser heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat hij zou meewerken aan terugkeer. Op de dag dat eiser werd opgehaald, heeft hij echter geweigerd om in het busje te stappen en zo niet meegewerkt aan zijn geplande vertrek die dag. Op diezelfde dag – 14 april 2021 – heeft het COA aan eiser een locatieverbod opgelegd en is eiser door de politie gedwongen om het AZC te verlaten. Eiser wilde in eerste instantie niet meewerken aan vertrek uit het AZC, maar heeft hier uiteindelijk wel mee ingestemd. Verder is eiser op weer dezelfde dag op een onbekend tijdstip gemeld als MOB. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt dat eiser na zijn vertrek uit het AZC, net buiten de AZC-locatie weer is staande gehouden en in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [5] .
1.1
Verweerder heeft met een brief van 28 april 2021 aan eiser kenbaar gemaakt dat de overdrachtstermijn is verlengd per 14 april 2021 vanwege de MOB-melding en dat dit kenbaar is gemaakt aan de autoriteiten van Italië. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de MOB-melding is gebaseerd op het niet meewerken aan de uitzetting en dat dit wordt aangemerkt als onderduiken als bedoeld in artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening.
2.
Eiser heeft bij deze rechtbank en zittingsplaats drie zaken lopen, te weten dit beroep, een beroep tegen het besluit om de overdrachtstermijn te verlengen (NL21.7352) en een beroep tegen de bewaringsmaatregel (NL21.5759). In alle drie de zaken wordt heden uitspraak gedaan.
Is het beroep ontvankelijk?
3. Eiser voert aan dat er beroep kan worden ingesteld tegen de MOB-melding omdat dit een besluit is met rechtsgevolgen in de zin van artikel 1:3 van de Awb [6] . Ten eerste heeft verweerder door de MOB-melding een locatieverbod op kunnen leggen. Verder heeft de IND zichzelf bevoegd geacht om de overdrachtstermijn met 12 maanden te verlengen [7] . Ten derde zijn er door de registratie opnieuw aanknopingspunten ontstaan voor een Dublin-overdracht waardoor eiser die dag in vreemdelingenbewaring kon worden gesteld [8] , omdat de overdrachtstermijn die op 14 april 2021 eindigde was verlengd met 12 maanden. Voorts voert eiser aan dat beroep in dit geval het juiste rechtsmiddel is.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat tegen de MOB-registratie geen rechtsmiddel openstaat. Verweerder heeft op verzoek van eiser een kopie van de MOB-registratie overgelegd. Ter zitting heeft verder verweerder toegelicht dat het AVIM [9] de instantie is die een MOB-registratie doet en niet het COA. Het COA doet slechts de melding aan het AVIM dat eiser MOB is. Verweerder vat het beroep van eiser daarom op als gericht tegen deze melding van het COA aan het AVIM. Omdat de registratie wordt gedaan door het AVIM, moet het beroep tegen die registratie ook worden ingesteld bij het AVIM.
3.2
De rechtbank overweegt als volgt. De vraag die beantwoord moet worden is of de MOB-registratie een voor beroep vatbaar besluit betreft in de zin van artikel 1:3 van de Awb, dan wel als een daarmee gelijk te stellen feitelijke handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw.
3.2.1
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb staat dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van en bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
De rechtbank is van oordeel dat de MOB-melding niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De MOB-melding betreft slechts een registratie in een systeem en is daarom slechts een administratieve handeling. Deze administratieve handeling kan niet worden aangemerkt als een schriftelijke beslissing.
3.2.2
Voor een vreemdeling staat niet alleen een rechtsmiddel open tegen een besluit, maar op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw, ook tegen een feitelijke handeling. Op grond van dit artikel staat een rechtsmiddel open tegen een door een bestuursorgaan jegens een vreemdeling als zodanig verrichte, rechtens relevante handeling. Voor het aanmerken van een feitelijke handeling in die zin is vereist dat voor de vreemdeling geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang bestaat tegen de MOB-registratie [10] .
De rechtbank overweegt dat eiser tegen de (feiten die ten grondslag liggen aan de) MOB-registratie bijvoorbeeld kan opkomen in de procedure tegen de verlenging van de overdrachtstermijn. Er bestaat daarom voor eiser al een adequate bestuursrechtelijke rechtsgang.
3.2.3
De rechtbank acht het niet nodig om te bepalen of beroep is ingesteld tegen het juiste bestuursorgaan, omdat het beroep reeds op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk is.
4. Gelet op voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de inhoudelijke beroepsgronden.
Conclusie beroep
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Voluit: Immigratie- en Naturalisatiedienst.
2.Zaaknummer: NL20.20098.
3.Voluit: Dienst Terugkeer en Vertrek.
4.Voluit: Asielzoekerscentrum.
5.Voluit: Vreemdelingenwet 2000.
6.Voluit: Algemene wet bestuursrecht.
7.Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
8.Op grond van artikel 59a, eerste lid, Vw.
9.Voluit: Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel
10.Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3454 en de uitspraak van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1952.