ECLI:NL:RBDHA:2021:15769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/8691 en AWB 20/7713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige door de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiser en de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 2 september 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel arbeid als zelfstandige in de bakkerij. Deze aanvraag werd op 9 oktober 2020 door de verweerder afgewezen, met een terugkeerbesluit. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 19 november 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 11 maart 2021 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de aanvraag van eiser niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf had en niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. De rechtbank merkte op dat eiser niet de juiste bewijsmiddelen had overgelegd, waaronder een uittreksel van de Kamer van Koophandel, waaruit zou moeten blijken dat hij eigenaar of vennoot was van de bakkerij.

De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/8691 en AWB 20/7713
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 11 maart 2021 in de zaak tussen
[eiser/verzoeker] ,geboren [1991] , van Turkse nationaliteit, eiser/verzoeker,
V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. I. Ozkara),
en

de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verheijen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (eiser) van 2 september 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ bij de bakkerij [Bedrijfsnaam] . afgewezen. Tevens heeft verweerder hierbij aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 19 november 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank/de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De rechtbank/de voorzieningenrechter (de rechtbank) geeft hiervoor de volgende motivering.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. Eiser komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. [1] Eiser heeft zijn aanvraag niet met de juiste bewijsmiddelen onderbouwd. Het uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) dat eiser in beroep nog heeft overgelegd, kan gelet op de ex tunc toets in beroep niet meer worden betrokken bij de beoordeling van het geschil.
Standpunt van eiser
3. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Eiser heeft bij het indienen van zijn aanvraag bij het loket stukken, waaronder een ondernemingsplan, overgelegd. Nu verweerder aangeeft dat hij geen stukken heeft ontvangen, is er waarschijnlijk iets mis gegaan bij het indienen van de aanvraag. Verweerder had eiser herstel verzuim moeten verlenen om de stukken alsnog te overleggen.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiser ligt om zijn aanvraag met voldoende stukken te onderbouwen. [2] De rechtbank overweegt dat op het aanvraagformulier, in bijlage 8aa bij het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) en met name paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) voldoende duidelijk is vermeld welke bewijsmiddelen bij de aanvraag moeten worden overgelegd.
Bij de aanvraag heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- een ondernemingsplan (niet gedateerd);
- een kopie van zijn paspoort;
- een bijlage antecedentenverklaring van 2 september 2020.
5. In het primaire besluit heeft verweerder vervolgens uitvoerig gemotiveerd uiteengezet welke bewijsmiddelen ontbreken en op welke onderdelen het overgelegde ondernemingsplan tekortschiet. In de bezwaarfase heeft eiser geen aanvullende bewijsstukken overgelegd.
6. Nu eiser had kunnen weten met welke bewijsmiddelen hij zijn aanvraag had moeten onderbouwen en hij daar zowel bij de aanvraag als in bezwaar de gelegenheid voor heeft gehad, heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen zonder eiser daarbij een termijn te gunnen om alsnog de ontbrekende gegevens over te leggen.
7. Ten aanzien van de in beroep overgelegde stukken stelt de rechtbank voorop dat de rechtbank toetst of verweerder het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen. De rechtbank overweegt dat eiser de benodigde stukken in de aanvraagfase of uiterlijk in de bezwaarfase had moeten overleggen. [3] Dat volgt ook uit vaste rechtspraak van de ABRvS. [4] De rechtbank ziet niet in waarom eiser deze stukken niet eerder heeft kunnen indienen. Het uittreksel van de Kvk dateert namelijk van 20 oktober 2020 en een gedeelte van de bankafschriften zien ook op de periode van voor het bestreden besluit. De in beroep overgelegde stukken kan de rechtbank gelet op de ex tunc toetsing daarom niet meenemen bij beoordeling van het beroep.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen omdat eiser bij de aanvraag en ook in bezwaar geen uittreksel van de KvK heeft overgelegd waaruit volgt dat hij eigenaar of vennoot is van de bakkerij [Bedrijfsnaam] .
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2021 door mr. J.G. Nicholson, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier, en wordt ook gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier (voorzieningen)rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 6 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:410.
3.Artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.102, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3769.