ECLI:NL:RBDHA:2021:15763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/8627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor pleegkinderen in het kader van nareis

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor twee pleegkinderen van Congolese nationaliteit. De eisers, geboren in 2001 en 2004, stelden dat zij pleegkinderen zijn van de referente, die op 3 juli 2018 een asielvergunning voor bepaalde tijd verkreeg. De aanvraag voor de mvv werd afgewezen omdat de identiteit van de biologische ouders van de eisers niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, de aanvraag terecht had afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor de identiteit van de biologische ouders. De rechtbank benadrukte dat bij nareisaanvragen van pleegkinderen het essentieel is om te weten wie de biologische ouders zijn, om te kunnen beoordelen of het pleegkind tot het gezin van de referent behoort. De rechtbank volgde het standpunt van de verweerder dat de geboorteaktes van de eisers niet als substantieel indicatief bewijs voor de identiteit van de biologische ouders konden worden aangemerkt, omdat deze documenten geen pasfoto's bevatten en niet voldeden aan de vereisten zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet in bewijsnood verkeerden voor het aantonen van de identiteit van hun biologische ouders en dat de belangen van de kinderen niet voldoende onderbouwd waren. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8627

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 2001, en

[eiseres] ,geboren op [geboortedatum 2] 2004,
van Congolese nationaliteit
,eisers
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde mr. K. Ross)
en

de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘nareis bij [A] (referente)’ afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2021. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Referente heeft op 3 juli 2018 een asielvergunning voor bepaalde tijd verkregen. Op 29 september 2018 heeft referente voor eisers een aanvraag gedaan voor een mvv in het kader van nareis. Eisers stellen dat zij de pleegkinderen zijn van referente.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen omdat de gegevens van de biologische ouders van eisers ontbreken. Eisers zijn minderjarig en gelet daarop moet onder meer vast staan wie de biologische ouders van eisers zijn. Weliswaar neemt verweerder bewijsnood aan voor het aantonen van de identiteit van eisers zelf, maar niet voor de identiteit van hun biologische ouders. Omdat de identiteit van de biologische ouders van eisers niet is aangetoond, wordt niet toegekomen aan de toets of de biologische ouders toestemming geven voor het verblijf van eisers in Nederland. Ook wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de feitelijke gezinsband tussen eisers en referente.
Standpunt van eisers
3. Eisers voeren primair aan dat zij met de geboorteaktes hun identiteit hebben aangetoond. De geboorteaktes van eisers zijn namelijk officiële identiteitsdocumenten. Subsidiair voeren eisers in dit kader aan dat verweerder te weinig waarde heeft gehecht aan de geboorteaktes. Deze aktes zijn substantieel indicatief bewijs voor de identiteit van eisers.
Het standpunt van verweerder dat sprake is van bewijsnood is dan ook onjuist.
4. Verder zijn de geboorteaktes ook substantieel indicatief bewijs voor de identiteit van hun biologische ouders. Verweerder heeft erkend dat de familierelatie tussen eisers en hun biologische ouders vast is komen te staan op de basis van deze geboorteaktes. De geboorteaktes hadden voor verweerder al reden moeten zijn om nader onderzoek op te starten. Verder heeft referente in haar asielrelaas de namen van de biologische ouders genoemd en dat relaas heeft verweerder geloofwaardig bevonden. Ook hebben eisers geen contact meer met hun biologische ouders en om die reden kunnen zij geen documenten overleggen. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder bij de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind. Eisers doen in dit verband een beroep op artikel 3 van het IVRK [1] en het arrest E. van het Hof van Justitie. [2]
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eisers heeft mogen afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6. Bij een nareisaanvraag van een gesteld pleegkind is van belang om te weten wie de biologische ouders zijn. Dit vanwege de beoordeling die verweerder moet maken of het pleegkind behoort tot het gezin van de referent. Een gesteld pleegkind voldoet hier niet aan als het nog behoort tot het gezin van zijn biologische ouders. Hiervoor moet verweerder onder meer beoordelen of is onderbouwd wie de biologische ouders van een gesteld pleegkind zijn. [3]
De identiteit van eisers
7. Eisers stelling dat zij hun identiteit hebben aangetoond en verweerder daarom ten onrechte bewijsnood heeft aangenomen, slaagt niet. Om te beginnen kan een geboorteakte niet worden aangemerkt als een identificerend document. Omdat de geboorteakte geen pasfoto bevat, voldoet het document niet aan de vereisten zoals neergelegd in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De rechtbank volgt verweerder ook in zijn standpunt dat eisers geen substantieel indicatief bewijs voor hun identiteit hebben overgelegd. Er is slechts één indicatief document per eiser overgelegd. Iedere geboorteakte heeft namelijk betrekking op één persoon. Verder zegt de geboorteakte van [eiser] niets over de identiteit van [eiseres] en andersom. Bovendien bevatten beide geboorteaktes geen pasfoto.
De identiteit van de biologische ouders
8. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat eisers ook geen officiële identificerende documenten van de biologische ouders hebben overgelegd. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de geboorteaktes niet zijn aan te merken als substantieel indicatief bewijs voor de identiteit van de biologische ouders, omdat die aktes slechts de namen van de gestelde ouders vermelden. De geboorteaktes vermelden geen geboortedatum en geboorteplaats van de biologische ouders en bevatten ook geen pasfoto. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het noemen van de namen van de biologische ouders in de asielprocedure onvoldoende is om hun identiteit aan te nemen. Bovendien is het vaste rechtspraak [4] van de ABRvS dat wanneer verweerder het asielrelaas geloofwaardig heeft geacht, hij niet zonder meer in een reguliere procedure moet uitgaan van deze verklaringen.
9. De stelling van eisers dat verweerder bewijsnood had moeten aannemen voor het aantonen van de identiteit van de biologische ouders volgt de rechtbank ook niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de gestelde verdwijning van zowel de moeder als de vader van eisers niet aannemelijk is gemaakt. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat referente niet inzichtelijk heeft gemaakt of er inspanningen zijn verricht om de biologische ouders te traceren en zo ja welke inspanningen.
10. Bovendien heeft verweerder nog opgemerkt dat uit de overgelegde vonnissen van het vredegerecht en de kinderrechtbank in Kinshasa zou blijken dat eisers in april 2019 in ieder geval met hun biologische moeder samenwoonde. Verweerder heeft dit vreemd mogen vinden, omdat eisers zelf hebben verklaard dat zij sinds 2010 niks meer hebben vernomen van hun biologische ouders. Eisers hebben hier niks tegenin gebracht.
Nader onderzoek
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was om nader onderzoek aan te bieden en licht dit als volgt toe. Zoals is overwogen in rechtsoverweging 7 heeft verweerder in het geval van eisers bewijsnood mogen aannemen voor het aantonen van hun identiteit. In beginsel wordt dan nader onderzoek opgestart naar de identiteit van eisers. [5] Verweerder heeft dat in deze zaak niet gedaan, omdat voor het aantonen van de identiteit van de biologische ouders geen bewijsnood wordt aangenomen.
12. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom het geen zin heeft om toch nader onderzoek op te starten naar de identiteit van eisers. Al zou de identiteit van eisers vast komen te staan, dan loop je alsnog tegen het probleem aan dat de identiteit van de biologische ouders niet vaststaat. Verweerder hoefde daar geen nader onderzoek voor aan te bieden, omdat verweerder heeft mogen vinden dat eisers voor het aantonen van de identiteit van de biologische ouders niet in bewijsnood verkeren.
13. Dat verweerder heeft erkend dat de familierelatie tussen eisers en hun biologische ouders door de geboorteaktes is vast komen te staan, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de familierelatie alleen waarde heeft tegen de achtergrond dat de identiteit van de persoon bekend is.
De belangen van het kind
14. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [6] volgt dat om aan een afweging van belangen van een minderjarige toe te kunnen komen er voldoende duidelijkheid moet bestaan over de identiteit van het desbetreffende kind en de biologische ouders en hun onderlinge familierelatie. De beroepsgrond dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eisers faalt reeds om die reden.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag inzake de rechten van het kind.
2.Arrest van 13 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:192).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:25 en van 10 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:50.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3801.
5.Dit volgt uit paragraaf C2/4.1.2. van de Vc.
6.zie de uitspraak van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3147) en van 4 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:25).