Overwegingen
1. Eiseres stelt van Oekraïense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Eiseres heeft, kort samengevat, aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij tot de LHBTI-gemeenschap behoort, omdat zij lesbisch is. Bij terugkeer naar Oekraïne kan zij niet uitkomen voor haar seksuele geaardheid, zonder hierdoor in de problemen te komen. Hierbij speelt ook haar sterk religieuze overtuiging een rol. Zij kan tegen deze problemen niet de bescherming van de Oekraïense autoriteiten inroepen.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
a. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
b. De lesbische geaardheid van eiseres.
4. Verweerder heeft beide relevante elementen geloofwaardig geacht. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat Oekraïne als veilig land van herkomst kan worden beschouwd, met verhoogde aandacht voor de mogelijkheid dat dit voor LHBTI’s anders kan liggen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat Oekraïne ten aanzien van haar zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat zij bij voorkomende problemen niet de bescherming van de Oekraïense autoriteiten kan inroepen. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
5. Eiseres voert aan dat zij niet de bescherming van de Oekraïense autoriteiten kan inroepen, omdat de politie zich negatief opstelt jegens LHBTI’s. Ten onrechte wordt tegengeworpen dat eiseres zich niet persoonlijk tot de Oekraïense autoriteiten heeft gewend. Zij was immers nog jong, haar oma zou dan weten van haar geaardheid en zij was depressief. Verweerder heeft voorts niet overeenkomstig zijn brief aan de Tweede Kamer van 11 juni 20181 verhoogde aandacht gehad voor eiseres als LHBTI in Oekraïne. Voor eiseres is van belang dat zij bij terugkeer naar Oekraïne voor haar seksuele geaardheid kan uitkomen2, terwijl uit de overgelegde stukken en voornoemde brief van verweerder aan de Tweede Kamer blijkt dat dit nu juist een groot probleem is. Eiseres wijst verder op de VPRO-documentaire Gay-K van 18 juni 2012. Ten onrechte wordt verder tegengeworpen dat eiseres eerst aannemelijk moet maken dat zij bij terugkeer überhaupt problemen zal ondervinden, terwijl dat een gegeven is omdat eiseres voor haar geaardheid zal uitkomen. Verweerder is verder niet ingegaan op het gegeven dat eiseres een kritisch en politiek onderlegd, religieus persoon is en bij terugkeer naar Oekraïne wil toetreden tot een kerk. Eiseres wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 7 april 20213 en stelt dat deze uitspraak ook op haar situatie van toepassing is. Eiseres voert verder aan dat zij het misbruik in haar vroege jeugd niet heeft aangevoerd om een beroep te doen op het traumatabeleid, maar om haar gemoedstoestand en de problemen die zij heeft om voor zichzelf op te komen toe te lichten. Zij heeft inmiddels het streven om haar seksuele voorkeur in alle vrijheid te laten zien en zal hierdoor een extra risico lopen op ernstige schade. Eiseres wenst op dit punt aanvullend gehoord te worden.
6. Op 11 oktober 20164 heeft verweerder Oekraïne aangewezen als een veilig land van herkomst. Bij de herbeoordelingen van 11 juni 20185 en 30 september 20206 is deze aanwijzing voortgezet. De rechtbank stelt vast dat eiseres tegen de aanwijzing en herbeoordeling van Oekraïne als veilig land van herkomst als zodanig geen gronden heeft gericht. De rechtbank stelt daarom vast dat tussen partijen niet in geschil is dat Oekraïne, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, in het algemeen een veilig land van herkomst is. Zoals verweerder terecht aanvoert, moet er daarom vanuit worden gegaan dat de autoriteiten bescherming bieden tegen vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het is aan de
1. Kamerstukken II 2017-2018, 19637, nr. 2392
2 C2/2.10.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000
4 Kamerstukken II 2016-2017, 19637, nr. 2241
5 Kamerstukken II 2019-2020, 19637, nr. 2392
6 Kamerstukken II 2019-2020, 19637, nr. 2664
vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming bij eventuele problemen voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is. De aanwijzing van een groep personen die verhoogde aandacht vraagt, heeft slechts tot doel de beslismedewerker erop te wijzen dat bij deze personen de aanwijzing van een veilig land van herkomst in individuele gevallen mogelijk niet kan worden tegengeworpen. Dit leidt niet tot een ander beoordelingskader, nu van een vreemdeling uit die groep, zoals van andere vreemdelingen, wordt verwacht dat hij aannemelijk maakt dat Oekraïne in zijn geval niet veilig is7.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres hierin niet is geslaagd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de Oekraïense autoriteiten eiseres niet kunnen of willen beschermen. Verweerder heeft verwezen naar stukken van onder andere Nash Mir en de nationale Ombudsman, waaruit blijkt dat er zich de laatste jaren voorzichtige positieve ontwikkelingen voordoen in Oekraïne met betrekking tot LHBTI’s. Zo is bijvoorbeeld de samenwerking tussen de LHBTI-beweging en de politie verbeterd en uitgebreid, biedt de politie betere bescherming bij LHBTI-bijeenkomsten en bepaalt de Oekraïense grondwet dat alle burgers gelijk zijn. Verweerder heeft daarbij ook kenbaar betrokken dat er nog een lange weg te gaan is, dat de wetgeving ter bescherming van (de rechten van) LHBTI’s nog achterblijft en dat onder de bevolking en de politie nog veel homofobie bestaat. Hoewel de omstandigheden voor LHBTI’s in Oekraïne niet ideaal zijn, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat van eiseres wordt verwacht dat zij zich bij voorkomende problemen tot de Oekraïense autoriteiten wendt en dat niet op voorhand vaststaat dat dit gevaarlijk of zinloos zal zijn. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de Oekraïense autoriteiten nog doende zijn verbeterslagen te maken ook met behulp van de EU, dat de Oekraïense autoriteiten steeds beter hun best doen en dat de wetgeving, zij het niet specifiek voor LHBTI’s, bescherming biedt tegen geweld en discriminatie. De stukken die eiseres heeft overgelegd schetsen geen wezenlijk ander beeld over de situatie van (bescherming van) LHBTI’s in Oekraïne. Evenmin heeft eiseres uit eigen ervaring kunnen putten, nu zij nimmer de bescherming van de Oekraïense autoriteiten heeft gezocht. Dat eiseres als gevolg van haar trauma het streven heeft om haar geaardheid in vrijheid te uiten, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat zij bij eventuele daaruit volgende problemen de bescherming van de autoriteiten dient te vragen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat Oekraïne ook voor eiseres als veilig land van herkomst heeft te gelden.
8. Over de beroepsgrond dat eiseres religieus geëngageerd is, zich bij terugkeer wil aansluiten bij een kerk en stelt hierdoor een extra risico op ernstige schade te lopen, overweegt de rechtbank dat eiseres dit niet heeft onderbouwd. Uit de in beroep overgelegde verklaringen van de door haar aangeschreven kerken in Oekraïne blijkt dat de kerken niet positief tegenover LHBTI’s staan, maar blijkt niet dat eiseres als LHBTI te vrezen heeft voor geweld vanuit de kerken. Dat eiseres misschien niet haar geloof zal kunnen belijden als zij zou willen, vanwege haar geaardheid is geen grond om asiel te verlenen. Tevens is niet gebleken dat eiseres, mocht zij toch problemen ondervinden, hiertegen niet de bescherming van de Oekraïense autoriteiten kan inroepen.
9. Gelet op het voorgaande kan het beroep van eiseres op de uitspraak van de ABRvS van 7 april 2021 niet slagen. De herbeoordeling van Oekraïne als veilig land van herkomst heeft op 30 september 2020 plaatsgevonden. Zoals reeds overwogen, heeft eiseres met de door
haar overgelegde stukken geen ander beeld naar voren gebracht dan bij deze herbeoordeling is meegewogen. Daarmee heeft zij niet uitgelegd waarom verweerder ten onrechte bij de herbeoordeling heeft geconcludeerd dat de Oekraïne nog steeds een veilig land van herkomst is.
10. De beroepsgrond van eiseres dat haar ten onrechte is tegengeworpen dat zij zich niet onverwijld bij de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld, slaagt evenmin. Tussen partijen staat immers vast dat eiseres in 2014 Nederland is ingereisd, zij mede uit Oekraïne is vertrokken vanwege haar geaardheid en zij zich pas in 2021 bij verweerder heeft gemeld. Dat zij niet meteen in 2014 asiel heeft gevraagd, omdat anders haar familie op de hoogte zou komen van haar geaardheid, is geen verschoonbare reden. Daarnaast staat tussen partijen vast dat eiseres, nadat zij haar familie op de hoogte had gesteld van haar geaardheid, alsnog zes maanden heeft gewacht met het doen van een aanvraag. Dat zij zich eerst wilde verdiepen in het doen van een asielaanvraag, is evenmin een verschoonbare reden. Verweerder heeft daarom terecht tegengeworpen dat eiseres zich niet onverwijld bij de autoriteiten heeft gemeld.
11. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Ambtshalve toekenning verblijfsvergunning regulier
12. Eiseres voert aan dat zij gelet op haar achtergrond, te weten misbruik in haar jeugd, depressie en automutilatie in aanmerking behoort te komen voor een verblijfsvergunning regulier. Zij doet hiermee een beroep op artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Aanvullend horen op dit punt ligt in de rede, waarbij het punt dat het misbruik niet in Nederland plaatsvond niet relevant is.
13. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Paragraaf B11/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat verweerder alleen gebruik maakt van de bevoegdheid van artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland hebben voorgedaan. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd zijn, hebben zich voorgedaan in Oekraïne. Verweerder heeft daarom, nog los van het feit dat de aangevoerde omstandigheden niet nader zijn onderbouwd, in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten hoeven zien op om een ambtshalve een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb toe te kennen.
14. Eiseres voert ten slotte aan haar ten onrechte is gezegd dat zij Nederland onmiddellijk moet verlaten en dat haar ten onrechte een inreisverbod van twee jaar is opgelegd. Dit is in strijd met haar recht om in Nederland haar familie te bezoeken. Een inreisverbod dient geen redelijk doel en is disproportioneel.
15. Verweerder heeft de asielaanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Dit heeft tot gevolg8 dat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten. In dat geval is verweerder gehouden om een inreisverbod uit te vaardigen9. De duur van het inreisverbod bedraagt ten
8 Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000
9 Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000
hoogte twee jaren10. In wat eiseres heeft aangevoerd heeft verweerder geen reden hoeven zien om af te zien van oplegging van het inreisverbod, dan wel de duur van
het inreisverbod te verkorten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.