ECLI:NL:RVS:2020:544

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
201801205/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling met homoseksuele en transgender identiteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 1 februari 2018 een asielaanvraag van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling, die homoseksueel en transgender is, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 12 december 2017 was afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat Oekraïne een veilig land van herkomst is en dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij daar problemen zou ondervinden. De rechtbank vernietigde deze afwijzing, omdat de staatssecretaris geen standpunt had ingenomen over de mogelijke problemen die de vreemdeling in Oekraïne zou kunnen ondervinden vanwege zijn seksuele gerichtheid.

In hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen standpunt had ingenomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de vreemdeling mogelijk opnieuw problemen zal ondervinden, maar dat dit niet automatisch leidt tot een asielvergunning. De vreemdeling moet kunnen aantonen dat de Oekraïense autoriteiten hem niet kunnen of willen beschermen. De staatssecretaris heeft in zijn besluit voldoende onderbouwd dat de vreemdeling hierin niet is geslaagd.

De Afdeling komt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling heeft niet aangetoond dat hij bij het inroepen van bescherming van de autoriteiten in Oekraïne in gevaar zou komen. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201801205/1/V2.
Datum uitspraak: 21 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 februari 2018 in zaak nr. NL17.14837 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 1 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R. van der Linde, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris heeft inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft hierop gereageerd.
Overwegingen
1.    Aan zijn aanvraag heeft de vreemdeling ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel en transgender is en dat hij als gevolg daarvan in zijn land van herkomst, Oekraïne, problemen heeft ondervonden. De vreemdeling stelt dat hij in Oekraïne geregeld door medeburgers op straat werd lastiggevallen wegens zijn seksuele gerichtheid. Hij is na afloop van het in juni 2017 gehouden evenement 'Kiev Pride' door medeburgers mishandeld. Hierbij heeft de vreemdeling hersenletsel opgelopen in verband waarmee hij in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Op 15 oktober 2017 heeft een groep gemaskerde mannen geprobeerd de woning van de vreemdeling binnen te dringen terwijl hij zich in zijn woning bevond. Op 16 oktober 2017 ontving hij overdag telefonische bedreigingen en werd hij in de avond op straat mishandeld toen hij onderweg was van zijn werk naar zijn woning. Hierna is hij bij een vriendin gaan wonen. Toen hij halverwege november 2017 wederom telefonisch werd bedreigd heeft hij Oekraïne verlaten.
1.1.    De staatssecretaris heeft geloofwaardig geacht dat de vreemdeling homoseksueel en transgender is. Ook heeft hij de verklaringen van de vreemdeling over wat hij in Oekraïne heeft meegemaakt geloofwaardig geacht. Hij heeft de aanvraag niettemin afgewezen omdat Oekraïne een veilig land van herkomst is en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit in zijn geval anders is. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Oekraïense autoriteiten hem niet willen of kunnen beschermen bij eventuele problemen.
1.2.    De rechtbank heeft de beschikking tot afwijzing van de aanvraag vernietigd. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris ten onrechte geen standpunt ingenomen over de vraag of hij aannemelijk gemaakt acht dat de vreemdeling in Oekraïne problemen zal ondervinden wegens zijn seksuele gerichtheid.
2.    In het tweede deel van de grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij daarover wél een standpunt heeft ingenomen. De strekking van het besluit en het daarin ingelaste voornemen is immers dat de vreemdeling mogelijk opnieuw problemen zal ondervinden wegens zijn seksuele gerichtheid, maar dat daarmee nog geen rechtsgrond voor verlening van een asielvergunning bestaat omdat de vreemdeling de bescherming van de Oekraïense autoriteiten kan krijgen.
De grief slaagt.
3.    Wat de staatssecretaris verder aanvoert leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
5.    De vreemdeling voert aan dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij bij voorkomende problemen de bescherming van de autoriteiten kan inroepen.
5.1.    Niet in geschil is dat Oekraïne, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, in het algemeen een veilig land van herkomst is. Zoals de staatssecretaris terecht aanvoert, moet er daarom van uit worden gegaan dat de autoriteiten bescherming bieden tegen vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474). Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming bij eventuele problemen voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is.
De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling hierin niet is geslaagd. De vreemdeling heeft verklaard dat hij aangifte heeft gedaan van de mishandeling van 16 oktober 2017 en dat hij op 20 oktober 2017 van de politie bericht heeft gekregen dat naar aanleiding hiervan onderzoek was gedaan maar dat de daders niet waren gevonden. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hieruit niet blijkt dat de autoriteiten de vreemdeling niet kunnen of willen beschermen. Hij heeft zich daarnaast terecht op het standpunt gesteld dat dit ook niet blijkt uit de wijze waarop de politie is omgegaan met de aangifte die betrekking heeft op de mishandeling na het evenement 'Kiev Pride'. Dat de politie weigerde deze aangifte te registreren onder artikel 161 van de Oekraïense Strafwet, waarin mishandeling op grond van haat strafbaar is gesteld, is hiervoor onvoldoende. De politie was immers wel bereid de aangifte onder een andere strafbepaling te registeren. Daar komt bij dat de vreemdeling geen van de bestaande klachtenprocedures heeft doorlopen die bestaan voor personen die niet tevreden zijn over het optreden van de politie of het Openbaar Ministerie. Evenmin heeft hij zich gewend tot de Commissioner for Human Rights. Ook daar had hij een klacht kunnen indienen over de handelwijze van de politie.
Dat de staatssecretaris in zijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 11 juni 2018 met als onderwerp 'Herbeoordeling veilige landen van herkomst tweede en derde tranche', kenmerk 2280767, LHBTI heeft aangewezen als een groep die verhoogde aandacht vraagt, doet aan het vorenstaande niet af. Die aanwijzing heeft immers slechts tot doel de beslismedewerker erop te wijzen dat bij deze personen de aanwijzing van een veilig land van herkomst in individuele gevallen mogelijk niet kan worden tegengeworpen. Dit leidt niet tot een ander beoordelingskader (uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1613).
De beroepsgrond faalt.
6.    Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 februari 2018 in zaak nr. NL17.14837;
III.    verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Fernandez
voorzitter    griffier    Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2020
753.