Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is samen met de heer [A] op 15 oktober 2018 eigenaar geworden van de ICT-onderneming [onderneming] De onderneming is gespecialiseerd in netwerkoplossingen en IT management en support.
2. Op 16 april 2019 heeft eiser de mvv-aanvraag ingediend. Eiser wil in Nederland arbeid als zelfstandige verrichten voor zijn onderneming [onderneming] Diezelfde dag heeft de echtgenote van eiser, eiseres, mede namens hun kinderen, de mvv-aanvragen ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid bij eiser.
3. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze afwijzing gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat met zijn arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang is gediend. Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd op het negatieve advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) van 19 november 2019. De aanvraag van eiseres heeft verweerder eveneens afgewezen omdat haar verblijf afhankelijk is van het verblijf van eiser.
4. Eisers hebben aangevoerd dat de RvO een onzorgvuldig advies heeft gegeven. Zo heeft de RvO ten onrechte geen rekening gehouden met eisers masterdiploma, kostprijsberekeningen, zoektocht naar potentiële opdrachtgevers en het op een aparte rekening voor de onderneming gereserveerd bedrag. Het is voor eisers niet mogelijk om tegen het RvO-advies in te gaan omdat verweerder de verklaringen van [naam 1] en het addendum van [naam 2] van Opus Business & Law niet als deskundigenberichten heeft aangemerkt. Eisers hebben aangevoerd dat met eisers arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige, worden verleend aan de vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel verweerder een wezenlijk Nederlands belang is gediend. Uit artikel 3.30, tweede lid, van het Vb volgt dat de beoordeling van het wezenlijk Nederlands belang geschiedt aan de hand van het bij ministeriële regeling in overeenstemming met het door Onze Minister van Economische Zaken vastgestelde puntenstelsel. Het puntenstelsel, opgenomen in artikel 3.20a, tweede lid, in samenhang met bijlage 8a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV), omvat drie criteria:
A. Persoonlijke ervaring;
B. Ondernemingsplan; en
C. Toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie.
Met de arbeid als zelfstandige is een wezenlijk Nederlands belang gediend indien aan de vreemdeling met toepassing van het puntenstelsel ten minste 30 punten worden toegekend voor elk van de drie criteria.
6. De RvO heeft aan eiser 63 punten toegekend, waarbij voor onderdeel A ‘persoonlijke ervaring’ 41 punten zijn toegekend, voor onderdeel B ‘onderneming’ 22 punten en voor onderdeel C ‘toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie’ 0 punten.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat met de door hem beoogde arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang is gediend.Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat een advies van de RvO kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder voor de uitoefening van zijn bevoegdheden.Als een dergelijk advies naar totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is, mag verweerder dat aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies.
8. De rechtbank stelt voorop dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd van een onafhankelijke deskundige. Eiser refereert weliswaar aan stukken van twee externe bureaus (Opus Business & Law en MKBusinessplan), maar daadwerkelijke betrokkenheid van [naam 3] en [naam 1] bij het opstellen van het ondernemingsplan of het addendum is niet aangetoond met een handtekening of firmastempel. Ook in wat eiser verder heeft aangevoerd heeft verweerder terecht geen concrete aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de juistheid van het RvO-advies.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ook een masterdiploma van de American University of London heeft behaald. In paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat verweerder een afschrift van behaalde diploma’s voorzien van een Nuffic/ stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) waardering, voor zover het een buitenlands diploma betreft, beschouwt als bewijsmiddel. Eiser dient een dergelijk afschrift te overleggen zodat het in de beoordeling van de RvO kan worden meegenomen. Dit heeft eiser niet gedaan.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat uit de door eiser overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat er aantoonbaar sprake is van een ICT-netwerk. Uit het door eisers overgelegde Addendum (p. 5) blijkt dat er ten tijde van het RvO-advies geen netwerk was. Daarnaast blijkt daaruit dat er inmiddels sprake is van twee inschrijvingen bij bemiddelingsbureaus die bemiddelen tussen ICT-ers en ondernemingen met een ICT-vraag. Eiser heeft geen stukken overgelegd van deze inschrijvingen.
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat het bedrag van € 100.000,- dat hij op een rekening heeft staan daadwerkelijk zal worden geïnvesteerd in de onderneming. Dat eiser stelt de intentie te hebben om dit bedrag te investeren in zijn onderneming lijdt niet tot een ander oordeel.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers hun stelling dat de RvO niet goed heeft gekeken naar de verschillende kostprijsberekeningen niet nader hebben onderbouwd. Het is niet gebleken dat verweerder de overgelegde stukken onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door eisers geen concrete aanknopingspunten naar voren zijn gebracht voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het RvO-advies. Voorts is niet gebleken dat het advies naar inhoud niet inzichtelijk en concludent is. Verweerder mocht het advies dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag leggen.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Nu eisers geen beroepsgronden hebben ingediend die betrekking hebben op de aanvraag van eiseres en de kinderen is ook het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.