ECLI:NL:RBDHA:2021:15704
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielberoep wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Tunesische nationaliteit hebbende persoon, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 12 maart 2021 afgewezen, met de motivering dat deze kennelijk ongegrond was. Tevens werd aan de eiser een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar tijdens de zitting op 26 april 2021 in Amersfoort zijn partijen niet verschenen. De gemachtigde van eiser had eerder aan de rechtbank gemeld dat hij geen contact meer kon krijgen met eiser, die met onbekende bestemming was vertrokken.
De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve onderzocht of eiser nog procesbelang had bij het beroep. Gezien het feit dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken en geen contact meer had onderhouden met zijn gemachtigde, concludeerde de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelde op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Hierdoor had hij geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier, en is bekendgemaakt op 28 april 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.