ECLI:NL:RBDHA:2021:15703
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, die van Algerijnse nationaliteit is. De verzoeker had op 24 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Tevens werd aan de verzoeker een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 26 april 2021, waar partijen niet verschenen, heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de gemachtigde van verzoeker op 22 april 2021 had gemeld dat hij geen contact meer kon krijgen met verzoeker, die met onbekende bestemming was vertrokken. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht, en dat hij derhalve geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep.
Op basis van deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 april 2021, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.