ECLI:NL:RBDHA:2021:15687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3962, NL21.3963, NL21.3966 en NL21.3967 Rectificatie
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken met betrekking tot eisers van Pakistaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.3962, NL21.3963, NL21.3966 en NL21.3967, waarbij eisers, van Pakistaanse nationaliteit, in beroep zijn gegaan tegen de maatregel van bewaring die hen was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten van 16 maart 2021, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd, onterecht waren, omdat de bewaring inmiddels was opgeheven op 22 maart 2021. De rechtbank heeft zich beperkt tot de vraag of eisers recht hebben op schadevergoeding voor de periode dat zij in bewaring hebben gezeten. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, met name omdat er een risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de Staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk was, en dat er alternatieve, lichtere maatregelen mogelijk waren geweest. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.3962, NL21.3963, NL21.3966 en NL21.3967
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser 1], eiser, en
[eiseres 1], eiseres
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
mede namens hun minderjarige kinderen:
[eiser 2], V-nummer: [V-nummer 3] en
[eiseres 2], V-nummer: [V-nummer 4] hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. T. Thissen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluiten van 16 maart 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 22 maart 2021 de maatregelen van bewaring opgeheven.
Rectificatie d.d.
23-04-2021 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen dat zij de Pakistaanse nationaliteit hebben en dat zij zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] 1971, [geboortedatum 2] 1980, [geboortedatum 3] 2004 en [geboortedatum 4] 2010.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de
behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek; 3l. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen, hen op hun initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek, en zij niet uit eigen beweging binnen deze termijn zijn vertrokken;
3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
4. Ter zitting heeft verweerder de zware grond onder 3m laten vallen.
5. Eiser voert allereerst aan dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd dat eisers onder de werkingssfeer van de Dublinverordening vallen. Het claimakkoord is namelijk van 25 november 2019 en verweerder heeft niet vermeld dat de overdrachtstermijn met een jaar is verlengd.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in de bestreden besluiten heeft vermeld dat uit het dossier blijkt dat de uiterste overdrachtsdatum 28 april 2021 is. De uiterste overdrachtsdatum is namelijk verlengd op 20 februari 2020 nadat het verzoek om een voorlopige voorziening hangende aan het beroep in de asielprocedure is toegewezen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eisers onder de werkingssfeer van de Dublinverordening vallen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eisers voeren aan dat de gronden de maatregelen van bewaring niet kunnen dragen en dat er geen significant risico op onttrekking bestaat. Zij zijn namelijk onder het bereik van verweerder gebleven, ook nadat zij zich ervan bewust waren dat verweerder hen aan Italië wenst over te dragen en daar dwang bij wil gebruiken en geen genoegen neemt met de weigering om een coronatest af te nemen. Zij bleven ook onder het bereik van verweerder nadat verweerder een vlucht had gepland. Verder betwisten eisers de motivering van de zware grond onder 3a in de maatregelen van bewaring. Verweerder stelt namelijk in de motivering van deze grond in de maatregelen van bewaring dat eisers bij binnenkomst in
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Nederland in bezit waren van een geldig paspoort met een geldig visum voor het Schengengebied. De stelling van verweerder dat zij op onrechtmatige wijze Nederland zijn ingekomen omdat zij hun paspoorten niet kunnen overleggen, volgen zij dan ook niet. Dat verweerder weet dat eisers met een paspoort met geldig visum Nederland zijn binnengekomen maakt het juist aannemelijk dat eisers rechtmatig Nederland zijn ingereisd. Eisers betwisten ook de zware grond onder 3k. Er is namelijk geen belemmering van de overdracht door eisers. Eisers willen geen coronatest laten afnemen vanwege religieuze redenen en zij zijn daartoe ook niet verplicht. Dit betekent niet dat zij niet meewerken aan de overdracht.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de zware grond onder 3a stelt verweerder terecht dat het aan eisers is om aan te tonen dat ze op een legale manier Nederland zijn ingereisd. Zij hebben geen geldig paspoort met een visum overgelegd en hebben de legale inreis dan ook niet aangetoond. De grond onder 3a is daarmee feitelijk juist. Verweerder heeft daarom terecht de zware grond onder 3a aan de maatregelen ten grondslag gelegd en dit ook voldoende gemotiveerd. Ten aanzien van de zware grond onder 3k overweegt de rechtbank dat verweerder terecht stelt dat van eisers een actieve en volledige medewerking aan hun overdracht wordt verlangd. Het meewerken aan een coronatest is in dit geval nodig voor de overdracht en van eisers mag worden verlangd dat zij hieraan hun medewerking verlenen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet blijkt dat de test waaraan eisers moeten meewerken verder gaat dan wat redelijkerwijs van hen kan worden verlangd binnen het bestek van de door hen niet nagekomen verplichting om Nederland zelfstandig te verlaten. De zware grond onder 3k is daarmee feitelijk juist en verweerder heeft deze grond dan ook terecht aan de maatregelen van bewaring ten grondslag gelegd.
9. De rechtbank overweegt dat de zware gronden onder 3a en 3k, in onderlinge samenhang bezien, de maatregelen van bewaring kunnen dragen. Wat eisers over de overige gronden hebben aangevoerd, hoeft daarom niet besproken te worden. Uit deze gronden volgt een significant risico dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van een significant risico op onttrekking wel degelijk is gebleken. Dat eisers niet uit het AZC zijn vertrokken, ondanks dat ze wisten dat ze mogelijk in bewaring zouden worden gesteld bij weigering van de coronatest, maakt dit niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eisers voeren verder aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd. Verweerder stelt in de maatregelen van bewaring dat de overdracht alleen kan plaatsvinden wanneer verweerder eisers overhaalt om toch een coronatest af te laten nemen en dat verweerder hiervoor vertrekgesprekken kan voeren. Uit het dossier blijkt echter dat deze vertrekgesprekken ook kunnen plaatsvinden terwijl eisers in het AZC verblijven. Bovendien heeft verweerder inmiddels besloten om eisers vrij te laten en daaruit blijkt evident dat er ruimte is voor een lichter middel volgens eisers.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag bij de keuze voor inbewaringstelling in plaats van een lichter middel niet volstaan met verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel van bewaring specifiek motiveren waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de
persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregelen van bewaring de belangen van eisers voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. De medische omstandigheden van eiseres en Sameer zijn meegewogen en verweerder heeft gemotiveerd dat in de Gesloten Gezinsvoorziening een medische dienst aanwezig is. Verder heeft verweerder ook een verzwaarde belangenafweging gemaakt en daarbij betrokken dat het in het belang van de kinderen is om bij hun ouders te blijven. Verweerder heeft verder gemotiveerd dat eerdere lichtere maatregelen, zoals een meldplicht en vertrekgesprekken, niet tot een vertrek hebben geleid. Dat ook de vertrekgesprekken in bewaring er niet toe hebben geleid dat eisers hebben meegewerkt aan de coronatest, betekent niet dat verweerder eisers niet in bewaring heeft mogen stellen. De rechtbank overweegt nogmaals dat op eisers een actieve en volledige medewerkingsplicht rust en dat het dus aan hen is om aan de coronatest mee te werken. Dat verweerder verder na een belangenafweging heeft besloten om de maatregelen op te heffen, betekent ook niet dat verweerder eisers niet in bewaring had mogen stellen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij deze belangenafweging een grote rol speelde dat de bewaring maar kort mocht duren in verband met de minderjarige kinderen. Toen eisers in bewaring opnieuw de coronatest hadden geweigerd en bleek dat de overdracht van 24 maart 2021 geen doorgang kon vinden, is besloten om de maatregelen op te heffen. Dit doet echter niets af aan de belangenafweging die verweerder ten tijde van het opleggen van de maatregelen heeft gemaakt en op grond waarvan verweerder mocht concluderen dat de belangen van verweerder zwaarder wogen dan de belangen van eisers. De beroepsgrond slaagt niet.
12. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
3 Zie onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674, en van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309 en het arrest Mahdi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.