In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.3962, NL21.3963, NL21.3966 en NL21.3967, waarbij eisers, van Pakistaanse nationaliteit, in beroep zijn gegaan tegen de maatregel van bewaring die hen was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten van 16 maart 2021, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd, onterecht waren, omdat de bewaring inmiddels was opgeheven op 22 maart 2021. De rechtbank heeft zich beperkt tot de vraag of eisers recht hebben op schadevergoeding voor de periode dat zij in bewaring hebben gezeten. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, met name omdat er een risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de Staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk was, en dat er alternatieve, lichtere maatregelen mogelijk waren geweest. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 april 2021.