ECLI:NL:RBDHA:2021:15653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
NL21.4259, NL21.4260, NL21.4261 en NL21.4262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en bewaring van een gezin met minderjarige kinderen in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gezin met Russische nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die onder meer minderjarige kinderen hebben, waren in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 24 april 2021 is opgeheven, maar dat de eisers een verzoek om schadevergoeding hebben ingediend. De rechtbank heeft de vraag onderzocht of de bewaring onrechtmatig was en of de eisers recht hebben op schadevergoeding.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de bewaring, waaronder het risico dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft echter ook de persoonlijke omstandigheden van de eisers, waaronder de aanwezigheid van minderjarige kinderen en de medische situatie van de eiseres, meegewogen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de eisers voldoende zijn meegewogen in de beslissing om hen in bewaring te stellen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 april 2021 en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.4259, NL21.4260, NL21.4261 en NL21.4262

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] (eiser) en [eiseres 1] (eiseres)

V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
mede namens hun minderjarige kinderen:
[eiseres 2], V-nummer: [V-nummer 3] en
[eiser 2], V-nummer: [V-nummer 4] (gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluiten van 19 maart 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 24 april 2021 de maatregelen van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen dat zij de Russische nationaliteit hebben en zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] 1985, [geboortedatum 2] 1995, [geboortedatum 3] 2018 en [geboortedatum 4] 2020.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de
behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen hebben onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek; en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eisers de gronden die verweerder aan de maatregelen van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet hebben betwist.
5. Eisers voeren aan dat er onvoldoende grond was voor het opleggen van de maatregel van bewaring en dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiseres heeft namelijk op 9 november 2020 een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw ingediend in verband met haar lichamelijke en psychische klachten en de rechtbank heeft hierop nog geen uitspraak heeft gedaan. Bovendien maken twee zeer jeugdige minderjarige kinderen deel uit van het gezin en in artikel 37 onder b van het Verdrag inzake de rechten van het kind is bepaald dat ‘geen enkel kind op onwettelijke of willekeurige wijze van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. De aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind geschiedt overeenkomstig de wet en wordt slechts gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur’.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag bij de keuze voor inbewaringstelling in plaats van een lichter middel niet volstaan met verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel van bewaring specifiek motiveren waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.1 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring de belangen van eisers voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. In de maatregel van bewaring van eiseres heeft verweerder een verzwaarde belangenafweging gemaakt vanwege de minderjarige kinderen van eisers en gemotiveerd dat het in het belang van de kinderen is om bij hun ouders te blijven. Verder heeft verweerder de medische omstandigheden van eiseres meegewogen en gemotiveerd dat in de Gesloten Gezinsvoorziening een medische dienst en psychologische zorg voor haar
1. Zie onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674, en van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309 en het arrest Mahdi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
aanwezig is. Verweerder heeft verder ter zitting uitgelegd dat de artikel 64-procedure niet aan overdracht in de weg stond, omdat verweerder heeft geprobeerd de uitspraak van de rechtbank te vervroegen, zodat die uitspraak bekend zou zijn voor de nieuw geplande overdracht van 31 maart 2021. Verweerder heeft verder ter zitting toegelicht dat door een samenloop van omstandigheden de overdracht van 31 maart 2021 in het geding kwam en dat daarom in het kader van een belangenafweging de bewaring van eisers is opgeheven.
Daarbij heeft verweerder betrokken dat er nog geen uitsluitsel was of de uitspraak in de artikel 64-procedure voor de overdracht kon plaatsvinden, dat eisers de coronatest hadden geweigerd en dat de bewaring van kinderen maar uiterst kort mag duren. De rechtbank volgt verweerder dat deze belangenafweging anders is dan de afweging die verweerder moest maken voor de inbewaringstelling van eisers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op het moment van inbewaringstelling zijn belangen zwaarder mocht laten wegen dan de belangen van eisers en dat verweerder geen lichter middel had hoeven toepassen dan de maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.