ECLI:NL:RBDHA:2021:15549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
NL21.1730 en NL21.1733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2021, zijn eisers van Syrische nationaliteit die in bewaring zijn gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hen de maatregel van bewaring opgelegd, met als argument dat er zicht was op uitzetting naar Frankrijk. Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij zij tevens schadevergoeding hebben verzocht. Op 11 februari 2021 heeft de Staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven, wat de rechtbank noopte om te beoordelen of de bewaring onrechtmatig was geweest en of eisers recht hadden op schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet hebben betwist dat de gronden voor de bewaring gerechtvaardigd waren. Eisers voerden aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting was, omdat zij weigerden mee te werken aan een coronatest, die verplicht was voor hun overdracht naar Frankrijk. De rechtbank oordeelde echter dat de weigering om mee te werken aan de coronatest niet betekende dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank concludeerde dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat de eisers zelf verantwoordelijk waren voor hun situatie door niet mee te werken aan de vereiste test.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 maart 2021, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.1730 en NL21.1733
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser 1] en [eiser 2], eisers
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier ).

Procesverloop

Bij de besluiten van 4 februari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 11 februari 2021 de maatregelen van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] 1965 en [geboortedatum 2] 1977 .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek; en als lichte gronden2 vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
5. Eisers voeren aan dat er ten tijde van de bewaring geen redelijk vooruitzicht op uitzetting was, omdat zij duidelijk hebben aangegeven geen medewerking te willen verlenen aan een Covid-test, terwijl Frankrijk die wel verplicht stelt bij de overname van Dublinclaimanten. Aangezien zij hiertoe ook niet konden worden gedwongen, was reeds ten tijde van de inbewaringstelling duidelijk dat de geplande overdracht naar Frankrijk geen doorgang zou kunnen vinden.
6. De rechtbank stelt vast dat eisers tijdens het vertrekgesprek van 12 januari 2021 hebben verklaard niet mee te willen werken aan hun overdracht naar Frankrijk. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het zicht op uitzetting in beginsel niet ontbreekt in het geval een vreemdeling niet zijn actieve en volledige medewerking verleent aan zijn uitzetting. 3 De inbewaringstelling van eisers was er op gericht hen over te dragen aan Frankrijk. Die maatregel maakt het voorts mogelijk er op toe te zien dat eisers de van hen te verlangen inspanningen verrichten met het oog op hun overdracht. Dat eisers hebben verklaard niet mee te willen werken aan een coronatest, maakt niet dat dit in beginsel gegeven zicht op uitzetting is komen te vervallen en moet voor rekening van eisers blijven. Het meewerken aan een coronatest is in dit geval namelijk nodig voor de overdracht en van eisers mag worden verlangd dat zij hieraan hun medewerking verlenen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet blijkt dat de test waaraan eisers moeten meewerken verder gaat dan wat redelijkerwijs van hen kan worden verlangd binnen het bestek van de door hen niet nagekomen verplichting om Nederland zelfstandig te verlaten. Verweerder heeft de maatregel van bewaring niet eerder hoeven opheffen dan het moment waarop duidelijk werd dat eisers door hun weigering niet langer gedwongen aan Frankrijk konden worden overgedragen, omdat de uiterlijke overdrachtsdatum niet gehaald zou worden. Dat heeft verweerder ook gedaan. De maatregel van bewaring is dus – anders dan eisers stellen – door hun weigering om mee te werken niet op enig moment onrechtmatig geworden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AV3295) en de uitspraak van 23 april 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI3894).
7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 maart 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.