In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Iraakse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 januari 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 12 februari 2021 heeft de Staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven, maar eiser stelde dat deze maatregel eerder had moeten worden opgeheven, gezien het feit dat hij op 9 februari 2021 al een verblijfsvergunning in Italië had verkregen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat deze pas op 11 februari 2021 opgeheven had moeten worden, maar dit één dag te laat is gebeurd. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op schadevergoeding voor de twee dagen dat hij onrechtmatig in bewaring was gehouden. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 160,- en veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van deze schadevergoeding aan eiser, evenals de proceskosten van € 1.068,- die eiser had gemaakt voor rechtsbijstand.
De rechtbank benadrukte dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen bij het opheffen van de maatregel van bewaring en dat de gronden voor de bewaring niet door eiser zijn betwist. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 maart 2021 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.