ECLI:NL:RBDHA:2021:15546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
NL21.2965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over bewaring en intrekking van rechtmatig verblijf in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te bezitten, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 25 februari 2021 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 8 maart 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij geen gevolg heeft gegeven aan zijn vertrekplicht na een eerdere uitzetting in 2019. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder het verzoek om een lichter middel, zoals een meldplicht, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom bewaring noodzakelijk was en dat er geen lichter middel kon worden toegepast. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2965
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw J.A. Lakomiec.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1959.
De bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en (niet in de opsomming op de eerste pagina van de maatregel van bewaring, maar in de motivering van de maatregel van bewaring verwerkt) als lichte gronden2 vermeld dat eiser: 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3b en de lichte gronden onder 4c en 4d betwist.
4. Eiser voert in het kader van de zware grond 3b aan dat hij in Duitsland woont en alleen in Nederland was om vrienden te bezoeken. Hij heeft ook het adres van zijn verblijfplaats opgegeven. Er is dus geen sprake van risico op onttrekking.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is de feitelijke juistheid van de zware gronden onder 3b en 3c voldoende gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Eiser heeft zich enige tijd aan het toezicht onttrokken door na uitzetting in 2019 weer terug te keren naar Nederland en zich niet te melden. Daarnaast heeft eiser op 13 november 2020 een beschikking uitgereikt gekregen waaruit bleek dat hij geen rechtmatig verblijf meer in Nederland had. Eiser heeft echter geen gevolg gegeven aan zijn vertrekplicht. De zware gronden onder 3b en 3c zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het feit dat eiser stelt een vaste verblijfplaats te hebben in Duitsland en dit verder niet onderbouwd, doet hier niets aan af. De twee gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Al om die reden slaagt de beroepsgrond niet. De rechtbank laat daarom de overige geschilpunten over de gronden van de bewaring onbesproken.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel, zoals een meldplicht in combinatie met het voeren van vertrekgesprekken. Er is dan ook onterecht voor gekozen om eiser meteen in bewaring te stellen.
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt.3 Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en de rechtbank is van oordeel dat verweerder hier geen lichter middel hoefde toe te passen. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit het formulier ‘HV11 Proces-verbaal van bevindingen’ blijkt dat er met betrekking tot eiser zeven overlastmeldingen staan geregistreerd in de politiesystemen tussen 13 mei 2020 en 17 december 2020. Eiser heeft dus al die tijd in Nederland verbleven zonder actie te ondernemen om zijn terugkeer naar Polen te bewerkstelligen, ook nadat bij besluit van 5 november 2020 is bepaald dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Gelet hierop bestaat er naar het
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
oordeel van de rechtbank een risico dat eiser zich aan het toezicht onttrekt. Dit volgt ook uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft in deze zaak dus mogen besluiten dat een lichter middel niet zal leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. De beroepsgrond slaag niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 maart 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.